rolnummer 2200191001
parketnummer 1002003000
datum uitspraak 8 april 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 13 augustus 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 maart 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, alsmede met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
dat hij op 13 november 2000 te Schiedam, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en na rustig overleg met een mes in een long en de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
De verdachte heeft, na bij eerdere gelegenheden te hebben aangekondigd het slachtoffer te zullen doden, bewapend met een mes bewust de confrontatie met het slachtoffer gezocht en deze ook daadwerkelijk met dat mes van het leven beroofd. Aldus heeft de verdachte gehandeld na kalm beraad en rustig overleg en derhalve met voorbedachten rade.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Renckens heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, alsmede met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.857,32 en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een reeds enige tijd bestaand conflict tussen hemzelf en het slachtoffer, de minnaar van zijn vrouw, beslecht door met een mes in de hand, op klaarlichte dag en in het bijzijn van omstanders, het slachtoffer op straat te achtervolgen en hem vervolgens met dat mes een dodelijke steek in de borst toe te brengen. Aldus heeft de verdachte het slachtoffer van het leven beroofd, en zich schuldig gemaakt aan één van de ernstigste delicten die de wet kent: moord.
Het resultaat van dit delict en de wijze waarop het is uitgevoerd dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 5 juli 2001, opgesteld door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, het psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 19 juli 2001, opgesteld door drs. J.J. van der Weelde, psycholoog, en op het voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 7 maart 2002, opgesteld door J.M. Duijsings, reclasseringswerker.
Op basis van de rapporten van de gedragsdeskundigen komt het hof tot de conclusie dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Het hof acht weliswaar aannemelijk dat bij de verdachte zijn eergevoel en emoties een belangrijke rol hebben gespeeld ten aanzien van de moord, maar het hof acht die factoren niet van dien aard dat deze van overwegende invloed kunnen zijn terzake van de strafwaardigheid van het feit.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in
zowel de door de eerste rechter opgelegde straf, als in de door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd en thans door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
Het hof zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes, kleur bruin, opvouwbaar, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het bewezen feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zak, kleur grijs, stoffen opbergzak, afsluitbaar met koord, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
11. Vordering tot schadevergoeding
In [slachtoffer]e strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van ƒ 13.093,- (€ 5.941,34).
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot een bedrag van ƒ 8.000,- (€ 3.630,24).
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist tot een bedrag van ƒ 4.093,- (€ 1.857,32). De vordering van de benadeelde partij kan derhalve reeds tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel, dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond dat zij meer schade heeft geleden dan het bedrag van de vordering dat niet door de verdachte is betwist.
De vordering zal derhalve voor het overige worden afgewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.857,32 ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer een mes, kleur bruin, opvouwbaar.
Gelast de teruggave van een zak, kleur grijs, stoffen opbergzak, afsluitbaar met koord aan verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadeve[slachtoffer]e benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van ACHTTIENHONDERDZEVENENVIJFTIG EURO EN TWEËENDERTIG EUROCENT (€ 1.857,32) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst af hetgeen de benadeelde partij meer of anders heeft gevorderd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.857,32 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van ZEVENENDERTIG DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van € 1.857,32 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van € 1.857,32 komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Van Nievelt, Van Boven en Herstel,
in bijzijn van de griffier mr. Van Griensven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2002.