rolnummer 2200179901
parketnummer 0992544701
datum uitspraak 4 maart 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 augustus 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 februari 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest, en tot betaling aan de benadeelde partijen van hun ten dele toegewezen vordering en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene een en ander als vermeld in het vonnis. Voorts is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij in de nacht van 26 op 27 maart 2001 te Scheveningen, gemeente 's-Gravenhage, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een pistool in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] gericht en vervolgens een aantal kogels in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2. dat hij in de nacht van 26 op 27 maart 2001 te Scheveningen, gemeente 's-Gravenhage, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon gemaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk na rustig overleg en kalm beraad met een pistool een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.;
3. dat hij op 27 maart 2001 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool (7.65 mm.) en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen van het kaliber 7.65 mm., voorhanden heeft gehad.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
8. Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging op gronden als is weergegeven in de aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep gehechte kopie-pleitnota onder de nummers 12 tot en met 14.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de behandeling van de zaak in hoger beroep is aannemelijk geworden dat de verdachte, toen hij zich in de nacht van 26 op 27 maart 2001 in zijn woning bevond, ermee rekening hield dat zijn vrouw en dochter naar die woning zouden komen en dat een eventuele confrontatie dan een gewelddadig karakter zou hebben. Niettemin heeft de verdachte, toen zijn vrouw en dochter zich in die nacht bij zijn woning vervoegden een pistool gepakt en doorgeladen en aldus gewapend de deur geopend. Tijdens de daarop volgende gewelddadigheden heeft de verdachte een steen tegen zijn gezicht gekregen. Hij is daarop naar eigen zeggen "door het lint gegaan" en heeft op zijn vrouw en dochter geschoten.
Naar 's hofs oordeel volgt uit het vorenstaande dat de verdachte, voorafgaand aan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, het bewust en onnodig op een gewelddadige confrontatie met de beide slachtoffers heeft laten aankomen. Daarbij komt nog dat, naar eveneens aannemelijk is geworden, verdachte zich, nadat hij de steen tegen zijn gezicht had gekregen, zonder gevaar voor zichzelf aan de agressie tegen hem had kunnen onttrekken.
Een en ander leidt naar het oordeel van het hof tot de slotsom dat niet gezegd kan worden dat de verdachte bij het begaan van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft gehandeld in noodweer of noodweerexces zoals genoemd in artikel 41 lid 1 respectievelijk lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met beslissing omtrent de onttrekking aan het verkeer en de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen gelijk aan de beslissing genomen in het vonnis waarvan beroep.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, [[benadeelde partij]] wordt toegewezen tot een bedrag van tienduizendzevenhonderdzestig euro en vier eurocent (€ 10.760,04) en dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ten behoeve van bovengenoemde benadeelde tot een bedrag van
tienduizendzevenhonderdzestig euro en vier eurocent (€ 10.760,04), subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, [bena[benadeelde partij]] wordt toegewezen tot een bedrag van tweeduizendvierhonderdnegenenveertig euro en zevenentachtig eurocent (€ 2.449,87) en dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ten behoeve van bovengenoemde benadeelde tot een bedrag van tweeduizendvierhonderdnegenenveertig euro en zevenentachtig eurocent (€ 2.449,87), subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Er bestond al langere tijd een problematische relatie tussen enerzijds de verdachte en anderzijds diens ex-vrouw en dochter. De verdachte heeft ervoor gekozen de problemen rigoreus te beëindigen door te pogen beiden te doden. Dat zijn dochter in leven is gebleven, is slechts aan toeval te danken. De handelwijze van de verdachte is voor zijn dochter en zoon zonder meer dramatisch. Ook de rechtsorde is hevig geschokt door een gebeurtenis als de onderhavige. Gevoelens van onveiligheid in de samenleving worden hierdoor versterkt. Tevens is andermaal duidelijk geworden dat het (onbevoegd) voorhanden hebben van vuurwapens en munitie absoluut ontoelaatbaar is.
Het hof heeft bij haar oordeel acht geslagen op het psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 18 mei 2001, opgesteld door drs. R.J.H. Winter, psychiater, en op het psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 21 mei 2001, opgesteld door M.H. de Groot, klinisch psycholoog.
Beide deskundigen komen tot het oordeel dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het hof neemt dit oordeel over en maakt dit tot het zijne. Het vorenstaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
10.a. Beslissingen inzake vorderingen benadeelde partijen
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij, [benadeelde partij] aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van € 9.398,70 schade is geleden en dat deze schade het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot
schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij, [benadeelde partij] aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van € 2.449,87 schade is geleden en dat deze schade het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
10.b. Beslissingen omtrent inbeslaggenomen voorwerpen
Het hof zal de voorwerpen, genoemd onder nr. 1 tot en met 5 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onttrokken aan het verkeer verklaren aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid terwijl die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Het hof zal de voorwerpen, genoemd onder 6 en 7 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onttrokken aan het verkeer verklaren aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang die ter gelegenheid van het onderzoek naar de onderhavige feiten zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Voor wat betreft de overige in beslag genomen voorwerpen vindt het hof termen om teruggave als na te melden te gelasten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het 1, 2 en 3 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN JAREN;
bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij] tot een bedrag van negenduizenddriehonderdachtennegentig euro en zeventig eurocent (€ 9.398,70) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke
kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij] tot een bedrag van tweeduizendvierhonderdnegenenveertig euro en zevenentachtig eurocent (€ 2.449,87) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1,2,3,4,5,6,7;
gelast de teruggave aan [benadeelde partij] en [benadeelde partij] van de blijkens de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 11, 13, 14, 15 en 16;
gelast de teruggave aan [benadeelde partij] van het blijkens de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 17;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 8, 9, 10 en 12.
Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Van der Putten-Göbbels en Fleers,
in bijzijn van de griffier mr. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2002.
Mr. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.