rolnummer 2200100901
parketnummer 1010003299
datum uitspraak 22 januari 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 4 april 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 september 2001 en 8 januari 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
dat zij op of omstreeks 29 april tot en met 30 april 1999 te Barendrecht opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een mes in de hals gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt op gronden als genoemd in de door de raadsman aan het hof op 28 september 2001 overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota en zijn mondelinge aanvullingen ter terechtzitting van het hof op 8 januari 2002.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
Door de verdachte zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een beroep op noodweer kunnen onderbouwen.
Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting van 28 september 2001 verklaard niet door [slachtoffer] met een mes te zijn bedreigd. Ook overigens heeft zij de situatie niet als bedreigend voor haar beschreven.
Uit de verklaringen van de getuige [getu[getuige] is gebleken dat de verdachte hem in de nacht van 29 op 30 april 1999 aanvankelijk heeft opgebeld met de mededeling dat haar man niet was thuis gekomen en dat zij hem enige uren later heeft verteld dat zij haar man had gedood. Over de toedracht daarvan heeft zij tegen [getuige] gezegd dat [slachtoffer] sex met haar wilde, - ter terechtzitting van 8 januari 2002 heeft [getuige] daaraan toegevoegd dat zij dit niet wilde -, dat [slachtoffer] een mes pakte, dat zij hem dit mes heeft kunnen ontfutselen en dat zij vervolgens heeft uitgehaald met het mes.
"Het was hij of ik" (dan wel "ik of hij"), heeft de verdachte tegen [getuige] gezegd.
Verdere bijzonderheden hieromtrent heeft zij niet aan [getuige] verteld; met name blijkt uit het verhaal zoals zij dat aan [getuige] heeft verteld niet dat [slachtoffer] zou hebben getracht haar aan te vallen met het mes dan wel zich anderszins op zodanige wijze heeft gedragen dat zij zich tegen een direct dreigende aanval/aanranding van [slachtoffer] moest verdedigen.
Uit de verdere inhoud van het dossier komen evenmin omstandigheden naar voren op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], waartegen de noodzakelijke verdediging door de verdachte geboden was.
De situatie waarin [slachtoffer] zich kennelijk bevond - blijkens het politieproces-verbaal is zijn lichaam aangetroffen met zijn spijkerbroek over beide billen afgestroopt en ook de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn spijkerbroek tot op zijn knieën had laten zakken - geeft daarvan ook geen blijk.
Uit het bovenstaande kan dan ook zonder nadere informatie van de verdachte - op wiens weg het zou hebben gelegen hieromtrent te verklaren, nu zij bij uitstek degene is die feiten of omstandigheden zou kunnen aandragen - over een mogelijke aanranding van haar door [slachtoffer], niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een noodweersituatie.
Nu naar het oordeel van het hof, zoals hiervoor overwogen, het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, dient zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte een beroep op (psychische) overmacht toekomt.
Het hof is van oordeel dat het (mondelinge) beroep van de raadsman op psychische overmacht van de verdachte feitelijk onvoldoende is onderbouwd en zal dit derhalve buiten bespreking laten.
Ook overigens is hieromtrent dan wel anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte uitsluit. Het bewezenverklaarde is strafbaar en de verdachte is strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
De advocaat-generaal mr Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op haar man. De verdachte heeft hem in de keel gesneden en heeft hem, hoewel hij haar nog om hulp heeft gevraagd, midden in de nacht aan zijn lot overgelaten. De verdachte heeft hiermee haar man het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen.
Aan de kinderen en aan de familieleden van het slachtoffer is zwaar en onherstelbaar leed toegebracht. Door dit feit is bovendien de rechtsorde ernstig geschokt.
Over de verdachte zijn rapporten uitgebracht door het Pieter Baan Centrum , de psycholoog prof dr C. de Ruiter, psychiater E. Mol en de psycholoog L. Thung.
De rapporteurs komen niet tot een eensluidende conclusie omtrent de persoonlijkheid van de verdachte en - voor zover zij deze vraag hebben onderzocht - de mate waarin het feit, indien bewezen, aan haar dient te worden toegerekend. Gelet hierop laat het hof in zoverre deze rapporten buiten beschouwing.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf laat het hof wel meewegen, gelet ook op de inhoud van genoemde rapporten, dat verdachte zichzelf mede door haar steeds wisselende verklaringen na het gebeuren heeft gebracht in een zodanige situatie dat er sprake is van (dreigend) isolement, psychische ontreddering en verlies van (familie)contacten.
Toepasselijke wettelijke voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Stoker-Klein, Noordam en Den Os,
in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 januari 2002.