ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4741

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200115901
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam inzake poging tot moord en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf voor meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord en wapenbezit. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk en met voorbedachten rade schieten op slachtoffers, waarbij de uitvoering van de misdrijven niet voltooid was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan verschillende feiten, waaronder het afvuren van kogels in de richting van slachtoffers op de Strevelsweg te Rotterdam en het in bezit hebben van vuurwapens en munitie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de verklaringen van de verdachte en getuigen. Het hof verwierp het beroep op noodweer, aangezien de verdachte handelde uit wraak en niet uit zelfverdediging. De verdachte had zich ook voorbereid op het doden van betrokkenen bij de moord op zijn vriend, wat het hof als zeer ernstig beschouwde. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar, met aftrek van het voorarrest. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

rolnummer 2200115901
parketnummer 1009005800
datum uitspraak 26 april 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van
1 mei 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1.Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 oktober 2001, 22 januari 2002 en 16 april 2002.
Het hof merkt in dit verband het volgende op. De samenstelling van het hof op voornoemde drie terechtzittingen (19 oktober 2001, 22 januari 2002 en 16 april 2002) is telkens dezelfde geweest. Behalve deze drie terechtzittingen heeft er in verband met de voorlopige hechtenis nog een pro forma behandeling plaatsgevonden op 11 december 2001 waarbij een andere raadsheer zitting had. Op deze zitting was noch de verdachte noch zijn raadsman aanwezig, heeft geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en is het onderzoek meteen weer geschorst tot 22 januari 2002. Dit was overigens conform hetgeen met de verdachte en zijn raadsman was besproken ter zitting van 19 oktober 2001. Vervolgens is het onderzoek voortgezet op 22 januari 2002 in de oude samenstelling van 19 oktober 2001. Ten onrechte is in het proces-verbaal van 22 januari 2002 opgenomen dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen in verband met een andere samenstelling. Het betrof hier immers een voortzetting van de inhoudelijke behandeling van 19 oktober 2001.
2.Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3.Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4.Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, reeds omdat de rechtbank, bij niet-toepasselijkheid van artikel 422 van het Wetboek van Strafrecht in de dagvaarding, een zwaardere straf heeft opgelegd dan wettelijk toegestaan.
5.Nietigheid van feit 8
Feit 8 is aanvankelijk aangebracht bij de politierechter onder parketnummer 10/093068-99. De verdachte is op
5 juni 2000 niet verschenen bij de politierechter. Verstek is verleend. Een oproeping om te verschijnen op 20 november 2000 is ingetrokken. Zonder verwijzing door de politierechter is de verdachte vervolgens voor de meervoudige kamer gedagvaard. De inleidende dagvaarding voor de meervoudige kamer onder parketnummer 10/090058-00 wordt hierom terzake van feit 8 nietig verklaard.
6.Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE
1. dat hij op 09 augustus 2000 te Rotterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd/geschoten, waarbij die [slachtoffer 1] door 3 kogels (in het lichaam) is getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. dat hij op 30 augustus 2000 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Strevelsweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen, genaamd:
[slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3],
van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft afgevuurd/geschoten, waarbij die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door kogels in het lichaam zijn getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3. dat hij op 30 augustus 2000 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Strevelsweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 4] heeft afgevuurd/geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4. dat hij in de periode van 30 augustus 2000 tot en met 01 september 2000 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving levenslange gevangenisstraf is gesteld,
te weten het opzettelijk en met voorbedachten rade,
een of meer personen die op woensdag 30 augustus 2000 op de Strevelsweg te Rotterdam met een of meer vuurwapens een of meer kogels hebben afgevuurd op [slachtoffer 5] en
een of meer personen die op woensdag 30 augustus 2000 op de Strevelsweg te Rotterdam aanwezig waren bij het door een of meer personen met een of meer vuurwapens afvuren van een of meer kogels op [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en een of meer bewoners van een pand gelegen aan de Strevelsweg [huisnummer] te Rotterdam, van het leven te beroven,
voor te bereiden en te bevorderen,
opzettelijk, met de kennelijke bestemming tot het in vereniging begaan van genoemd misdrijf,
vuurwapens en daarbij voor die vuurwapens geschikte munitie (als bedoeld in de Wet wapens en munitie) heeft verworven en voorhanden gehad;
5. dat hij op 01 september 2000 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
A) een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten:
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, Thompson, M1A1, kaliber .45, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie, en
B) een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten:
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Military Armament Corp, model Ingram M11, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie, en
C) een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Makarov, serienr 59043, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad;
6. dat hij op 30 augustus 2000 te Rotterdam, op of aan de Strevelsweg, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Makarov, serienr 59043, kaliber 7,65 mm, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad door het te dragen;
7. dat hij op 09 augustus 2000 te Rotterdam, op of aan de Lange Hilleweg, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
een onbekend gebleven vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het kaliber
9 mm, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad door het te dragen.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7.Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8.Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: POGING TOT MOORD;
Feit 2: POGING TOT DOODSLAG, MEERMALEN GEPLEEGD;
Feit 3: POGING TOT DOODSLAG;
Feit 4: MEDEPLEGEN VAN VOORBEREIDING VAN EEN MISDRIJF WAAROP NAAR DE WETTELIJKE OMSCHRIJVING EEN
GEVANGENISSTRAF VAN ACHT JAREN OF MEER IS GESTELD, TE WETEN MOORD, TERWIJL DE DADER OPZETTELIJK VOORWERPEN, KENNELIJK BESTEMD TOT HET IN VERENIGING BEGAAN VAN DAT MISDRIJF, VERWERFT
EN VOORHANDEN HEEFT;
Feit 5: A en B: MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN
MUNITIE MET BETREKKING TOT EEN WAPEN VAN CATEGORIE II, MEERMALEN GEPLEEGD;
- A en B: MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN
MUNITIE, MEERMALEN GEPLEEGD;
- C: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE MET BETREKKING TOT
EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
Feit 6: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
- HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
Feit 7: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE MET BETREKKING TOT
EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
- HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
9.Verweren in hoger beroep
Ten aanzien van de schietpartij op 9 augustus 2000, tenlastegelegd onder 1, doet de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces, zoals weergegeven in de pleitnota van de raadsman die aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht.
Het hof acht de lezing van de feiten door de raadsman niet juist. Er is op geen enkel moment na de schietpartij een wapen op of rond het lichaam van het slachtoffer gevonden, terwijl ook anderszins niet aannemelijk is dat de verdachte werd aangevallen door het slachtoffer, wiens gestalte niet voldoet aan de door de raadsman gegeven beschrijving. Niet aannemelijk is dat de verdachte het slachtoffer openlijk heeft gewaarschuwd en deze de waarschuwing heeft veronachtzaamd. Aannemelijk is dat de auto van de verdachte tijdens het schieten ongeveer een halve meter achter de voorganger stond, zoals getuige [getuige] op 19 oktober 2001 heeft verklaard. Op deze grond verwerpt het hof de stelling dat de verdachte toen, kort voor het schieten, achteruit is gereden.
Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
De verdachte doet ook voor de schietpartij op 30 augustus 2000, tenlastegelegd onder 2 en 3, een beroep op noodweer dan wel noodweerexces, zoals weergegeven in de pleitnota van de raadsman die aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht.
Het hof acht de volgende gang van zaken feitelijk aannemelijk. Op een voor de verdachte onverwacht moment wordt voor zijn ogen een vriend van hem door het hoofd geschoten door één van drie jonge mannen die op korte afstand voor dat slachtoffer stonden.
Er volgde een tweede schot. De verdachte heeft niet gezien wie van de drie mannen schoot. Blijkens de verklaring van de verdachte (V1/V1 p. 3) is hij gaan schieten nadat de drie mannen waren begonnen weg te rennen. Door de schoten van de verdachte raakten twee van de drie mannen gewond.
Het hof verwerpt dit beroep op noodweer, nu de verdachte blijkens zijn eigen verklaring is gaan schieten toen degenen op wie hij ging schieten al bezig waren weg te rennen. Op dat moment was er geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding meer waartegen verdediging noodzakelijk was. Hij zocht toen de confrontatie, in reactie op de eerdere schietpartij.
Het hof verwerpt ook dit beroep op noodweerexces. Ter zitting in eerste aanleg verklaarde de verdachte dat de jongens "probeerden weg te lopen", waaruit niet spreekt dat hij handelde uit verdediging maar veeleer vanuit wraak. Dit motief wordt bevestigd door het feit dat de verdachte zich nadien met anderen is gaan voorbereiden op het doden van betrokkenen bij de moord op zijn vriend. Door in reactie op de schietpartij waarbij zijn vriend omkwam "de wet van de straat" te volgen handelde de verdachte ter plaatse uit eigenrichting op een wijze die niet wegens noodweerexces kan worden verontschuldigd.
10.Strafbaarheid van de feiten en de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluit. De feiten zijn strafbaar. De verdachte is strafbaar.
11.Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Geradts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaren en zes maanden.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging moord op 9 augustus 2000, pogingen doodslag op 30 augustus 2000, voorbereiding van moord op een of meer personen en wapenbezit.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op 9 augustus 2000 een man op straat van nabij neerschoot, welbewust in een poging hem te vermoorden. De verdachte had tevoren het slachtoffer gezien in een voor hem rijdende auto. Hij meende dat deze persoon leek op degene die hem een aantal dagen daarvoor had beroofd. Door getoeter en gebaren wekte hij de aandacht van het latere slachtoffer. Toen de auto's in een verkeerssituatie tot stilstand kwamen is de verdachte uitgestapt, heeft hij zijn wapen doorgeladen en heeft hij op de uit zijn auto gestapte man, die hij op het oog had, een reeks kogels afgevuurd, hem levensgevaarlijk verwondend. Het is slechts aan toeval en medisch ingrijpen te danken, dat het slachtoffer de zware aanslag heeft overleefd. Het slachtoffer zal nooit volledig herstellen, ondervindt ernstige lichamelijke beperkingen door de beschieting en draagt de sporen van verminking de rest van zijn leven.
De feiten van 30 augustus 2000 en later hebben in relatie tot de slachtoffers een andere achtergrond. Een vriend van de verdachte, die hij beschouwde als een soort broer, wordt door drie mannen op straat benaderd en plotseling van nabij door het hoofd geschoten. De schutter vuurt direct daarna nog een kogel af, een andere persoon treffend. De verdachte heeft niet gezien wie van de drie mannen schoot. Hij heeft direct zijn wapen gepakt en is op hen gaan schieten, toen de drie mannen wegrenden.
Door de schoten van de verdachte raakten twee van de drie mannen gewond. De verdachte heeft zich daarna met anderen gewijd aan de voorbereiding van moord op de kring van betrokkenen bij de moord op zijn vriend.
Deze voorbereiding rekent het hof de verdachte zeer zwaar aan, omdat deze niet meer kan worden aangemerkt als een eerste reactie op de schok van het verlies van zijn vriend. Onderzoek wees uit dat de verdachte over verscheidende vuurwapens met bijbehorende munitie beschikte.
De verdachte deinst er niet voor terug telkens het leven van anderen op het spel te zetten. Hij heeft een reeks ernstige misdrijven gepleegd, die, voor zover die betreffen poging moord, pogingen doodslag en de voorbereiding pogingen moord, elk op zich al langdurige gevangenisstraffen rechtvaardigen. Rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte nog jong is en
terzake van dergelijke feiten niet eerder is veroordeeld. Het hof acht derhalve een vrijheidstraf van na te noemen duur passend.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 46, 47, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding betreffende feit 8 nietig.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair,
2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6
en 7 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN (15) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Davids en Silvis, in bijzijn van de griffier mr. Straathof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2002.