ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4745

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200119301
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stoker-Klein
  • Klein Breteler
  • A. Noordam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met zware steen leidt tot terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 januari 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. De verdachte is beschuldigd van doodslag op een persoon genaamd [slachtoffer], waarbij hij het slachtoffer met een zware steen op het hoofd heeft geslagen. Het hof oordeelt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou doden. De verdediging voerde aan dat er geen causaal verband was tussen de daad van de verdachte en de dood van het slachtoffer, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeert dat de verdachte niet in een noodweersituatie handelde en dat er geen andere omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat de ernst van het huidige feit vergroot. Het hof legt een gevangenisstraf van zes jaar op, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, omdat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De beslissing om de verdachte ter beschikking te stellen is gebaseerd op de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling voor zijn psychische problemen. Het hof gelast ook de onttrekking aan het verkeer van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen en de teruggave van andere voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

rolnummer 2200119301
parketnummer 1100616399
datum uitspraak 29 januari 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 17 mei 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 januari 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE
dat hij op of omstreeks 12 december 1999 te Alblasserdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een (grote, zware) steen (van ongeveer 70 centimeter lengte, 5 centimeter dik en ongeveer 15 centimeter breed) geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Bewijsoverweging/ bewijsverweer
Verdachte heeft het slachtoffer op het hoofd geslagen met een vensterbanktegel, een steen van circa 70 centimeter lang, 5 centimeter dik en 15 centimeter breed. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte hierdoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hierbij het slachtoffer op zodanige wijze zou raken, dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Het hof acht derhalve de tenlastegelegde opzet, in de zin van voorwaardelijke opzet, bewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat het niet onwaarschijnlijk is dat het causale verband tussen het slaan door de verdachte en de dood van het slachtoffer gelet op het tijdsverloop en de verklaringen van [getuige] ontbreekt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de verwondingen, waaraan het slachtoffer is overleden, op enig andere wijze en/of door enig ander dan verdachte zijn toegebracht.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte heeft de raadsman primair het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een noodweersituatie en subsidiair dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden kon en mocht denken dat hij zich moest verdedigen tegen een vermeende aanval van het slachtoffer en heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Het hof verwerpt dit verweer. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte eerst door het slachtoffer is aangevallen, zodat er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Ook is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer naar een vuurwapen heeft gegrepen waardoor verdachte voor zijn leven zou hebben moeten vrezen. Ter plaatse is geen vuurwapen aangetroffen en verdachte heeft bovendien bij de politie verklaard dat hij geen enkele reden had om [slachtoffer] aan te vallen. Het hof acht veeleer aannemelijk dat de verdachte in de loop van de tijd een verklaring is gaan zoeken voor wat hij gedaan heeft, zoals hij ook bij het hof heeft verklaard.
Ook indien, zoals de verdachte stelt, het slachtoffer daadwerkelijk onder zijn stoel gegrepen heeft, is niet aannemelijk geworden dat dit gebaar slechts op eenduidige wijze was uit te leggen en een dusdanige dreiging inhield, dat de verdachte kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer.
Op grond van voorgaande faalt het beroep van verdachte op noodweer en daarmee op noodweerexces. Tevens volgt uit voorgaande dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een situatie waarin het handelen van de verdachte gerechtvaardigd wordt door een gegronde vrees voor een aanstaande wederrechtelijke aanranding en faalt een beroep op putatief noodweer, dan wel putatief noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, alsmede dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer tegen het hoofd geslagen met een grote, zware steen, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan één van de ernstigste inbreuken op de rechtsorde die het Nederlandse strafrecht kent, te weten doodslag.
Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Zij worden als zeer schokkend ervaren en betekenen tevens een groot verdriet en onherstelbaar verlies voor de nabestaanden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 januari 2002, meermalen is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het Hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat, mede gelet op het PBC-onderzoek, de verdachte niet onwenselijk lang heeft moeten wachten op zijn berechting, zodat voor een strafvermindering geen grond is.
Zoals gesteld acht het hof de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof is gelet op voorgaande van oordeel dat, naast de aan de verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling, een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf en wel van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
11. Terbeschikkingstelling
Op verzoek van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht, hebben J.H. Scheffer, zenuwarts, en F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht, vast gerechtelijk deskundigen, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, na inzage van de gerechtelijke stukken, een rapport opgemaakt en uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte.
Dit rapport, d.d. 18 april 2001, houdt onder meer in:
Conclusie:
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van de het hem tenlastegelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch hij is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. De verdachte was ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Advies:
Bij betrokkene is vanaf de geboorte sprake van een hyperkinetisch syndroom, aandachtstekort(stoornis) met hyperactiviteit (ADHD). Deze aandoening werd evenwel niet onderkend, waardoor betrokkene een ontwikkeling doormaakte die, naast zelfmedicatie met drugs, in het bijzonder cocaïne, ertoe leidde dat er thans sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale trekken. Deze stoornis, in het bijzonder de ermee gepaard gaande impulsiviteit, heeft bij het tenlastegelegde - indien bewezen - een belangrijke rol gespeeld. Betrokkene's primaire stoornis, het hyperkinetisch syndroom, werd eerst anderhalf jaar geleden in De Waag onderkend en betrokkene werd daar op adequate medicatie, Ritalin, ingesteld, hetgeen een gunstig effect heeft. Dit effect is evenwel nog van slechts korte duur en het effect daarvan op betrokkene's persoonlijkheidsstoornis is, hoewel zeker aanwezig, nog beperkt. De kans dat betrokkenen, in weerwil van zichzelf en het inmiddels verworven inzicht, op momenten waarop hij in een crisis geraakt en - bijvoorbeeld - zijn toevlucht neemt tot drug- c.q. cocaïnegebruik tot een agressieve recidive komt, is zeker aanwezig. Recidive van een impulsief c.q. reactief feit is overigens, zij het in mindere mate, ook zonder druggebruik, alleszins denkbaar.
Om deze redenen adviseren wij betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Een behandeling in een meer vrijblijvend kader als de terbeschikkingstelling met voorwaarden is onzes inziens niet haalbaar. Immers, de (persoonlijkheids)problematiek is van een zodanige aard dat het beginnende zelfinzicht daar niet tegen is opgewassen en dat aannemelijk is dat betrokkene - bij wie, ter voorkoming van recidive, behandeling noodzakelijk is - in een behandelsetting waar hij op basis van eigen gemotiveerdheid zou verblijven op momenten waarop hij het moeilijk krijgt - bijvoorbeeld wanneer hij depressief wordt - zich aan die behandeling zou onttrekken.
Voormelde conclusie en advies vinden verregaande steun in de eerder genoemde rapportages van psychiater dr. B.A. Blansjaar en psycholoog drs. W. van Gogh.
Het hof neemt voormelde conclusie over en maakt deze tot de zijne en vindt in de inhoud van de adviezen en rapporten die omtrent de verdachte zijn uitgebracht, alsmede in de ernst van het begane feit aanleiding de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten, met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu het hof van mening is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dit vereist. Het hof is van oordeel dat terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden onvoldoende waarborgen biedt tegen de aanmerkelijke kans dat de verdachte zich geheel of ten dele aan zijn behandeling onttrekt.
12. Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 24 tot en met 34, 45 en 46 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer op grond van artikel 13a Opiumwet, aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd met de wet of het algemeen belang is.
Het inbeslaggenomen voorwerp, zoals vermeld onder nummer 51 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dient te worden verbeurd verklaard, aangezien met dit voorwerp het feit is begaan.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 47 tot en met 50 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 8, 35 tot en met 38 en 44 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 37, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 24 tot en met 34, 45 en 46 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, zoals vermeld onder nummer 51 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 47 tot en met 50 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.
Gelast de bewaring van de overige inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 8, 35 tot en met 38 en 44 van de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende.
Dit arrest is gewezen door mrs Stoker-Klein, Klein Breteler en Noordam, in bijzijn van de griffier mr Van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 januari 2002.