ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4754

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200024702
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Oosterhof
  • J. Gerritzen
  • M. Zandbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake cocaïne-invoer en strafbaarheid van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 mei 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 303 kilogram cocaïne in Nederland, in de periode van 1 maart 2001 tot en met 26 april 2001. Het hof heeft de tenlastelegging in hoger beroep gewijzigd en heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van deze grote partij cocaïne, wat maatschappelijk onaanvaardbaar is. De verdachte had ook ongeveer één kilogram cocaïne voorhanden.

Het hof heeft het verweer van de raadsman van de verdachte verworpen, waarin werd gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging zou moeten worden verklaard. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van 'doorlaten' van cocaïne door het openbaar ministerie, aangezien de cocaïne na ontdekking in beslag was genomen. Ook het verweer over afgeluisterde telefoongesprekken werd verworpen, omdat deze niet betrekking hadden op de verdachte.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder 19015 kilogram aluminium broodjes, zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij werd overwogen dat hij een relatief beperkte rol vervulde in het georganiseerde verband dat verantwoordelijk was voor de invoer van de drugs.

Uitspraak

rolnummer 2200024702
parketnummer 1015050401
datum uitspraak 15 mei 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 29 november 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 mei 2002.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard nu het openbaar ministerie cocaïne "gecontroleerd" heeft doorgelaten zonder dat daarvoor schriftelijke toestemming van het College van procureurs-generaal is verleend dan wel dat zij anderszins het bepaalde in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering heeft geschonden.
Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof is er in de onderhavige zaak geen sprake van doorlaten. Onder doorlaten moet blijkens de parlementaire geschiedenis worden verstaan "het onder regie van politie en justitie bewust op de markt laten komen van illegale goederen". In casu is de cocaïne na ontdekking in beslag genomen, met uitzondering van 1 kilogram cocaïne, die is teruggeplaatst in de verpakking, teneinde in het belang van het onderzoek op een later tijdstip in beslag te worden genomen, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering is in het onderhavige geval dan ook niet van toepassing. Het hof overweegt dat er evenmin is gehandeld in strijd met de strekking van voornoemd artikel, nu de teruggeplaatste relatief geringe hoeveelheid verdovende middelen vanaf het moment van terugplaatsing tot aan het moment van aanhouding van de verdachte voortdurend onder observatie en controle van opsporingsambtenaren is geweest teneinde te voorkomen dat de middelen in het criminele en/of druggebruikers circuit terecht zouden komen.
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard nu er telefoongesprekken tussen de raadsman van de medeverdachte [mededader] en diens vriendin zijn afgeluisterd en de uitwerking daarvan onrechtmatig aan het dossier is toegevoegd. Daardoor is naar het oordeel van de raadsman artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering geschonden.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat de litigieuze tapverslagen niet deze verdachte betreffen.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden dienen te leiden. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BIJLAGE
1. dat hij in de periode van 1 maart 2001 tot en met 26 april 2001 te Rotterdam en te Lelystad en te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 303 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, (verpakt in aluminium broodjes),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen, conform een tevoren gemaakt plan, een of meer van de volgende handelingen verricht:
- het bedrijf [bedrijfsnaam] benaderd en/of (aldaar) afspraken gemaakt met een of meer medewerk(st)er(s) van dat bedrijf
over de wijze waarop hij en/of zijn mededader(s) (telefonisch) bereikbaar (kon)den zijn en/of kon(den) worden ingelicht en/of
- met een of meer ander(en) afspraken gemaakt over het vervoeren van de aluminium broodjes, waarin voornoemde
hoeveelheid cocaïne verpakt was;
zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. dat hij op 26 april 2001 te Lelystad, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
Feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede dat de inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurverklaard.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de zogenaamde verlengde invoer van een grote partij cocaïne. Het importeren van cocaïne, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit, is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Voorts heeft de verdachte van die hoeveelheid drugs ongeveer één kilogram voorhanden gehad.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof overwogen, dat hij in het georganiseerd verband, dat verantwoordelijk is voor de invoer van deze grote partij harddrugs een relatief beperkte rol vervulde.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 19015 kilogram aluminium broodjes, aangetroffen in een loods in Lelystad, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAAR.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 19015 kilogram aluminium broodjes, ten behoeve van de rechthebbende.
Dit arrest is gewezen door mrs Oosterhof, Gerritzen en Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr Prinsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 mei 2002.