ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4958
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. von Brucken Fock
- M. Aler
- J. Verduyn
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de inleidende dagvaarding in een strafzaak wegens verkeersongeval
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 juni 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 4 juli 2001. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie van twintig dagen. Tegen dit vonnis is door zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
De tenlastelegging betrof het zich zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte zou op een fietspad tegen het verkeer in hebben gereden, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij een ander, genaamd A.S. W. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de omschrijving van het feit onvoldoende nauwkeurig was. Dit leidde tot de conclusie dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard moest worden.
Het hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de benadeelde partij, A.S. R.-W., niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de nietigheid van de inleidende dagvaarding ook gevolgen had voor de vordering van de benadeelde partij. De kostenveroordeling is achterwege gelaten, omdat er geen kosten zijn gemaakt door de verdachte in verband met de verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij. De uitspraak van het hof is gedaan in het openbaar en is gewezen in aanwezigheid van de griffier, mr. Mulder.