ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4958

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200194901
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. von Brucken Fock
  • M. Aler
  • J. Verduyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende dagvaarding in een strafzaak wegens verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 juni 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 4 juli 2001. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie van twintig dagen. Tegen dit vonnis is door zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep ingesteld.

De tenlastelegging betrof het zich zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte zou op een fietspad tegen het verkeer in hebben gereden, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij een ander, genaamd A.S. W. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de omschrijving van het feit onvoldoende nauwkeurig was. Dit leidde tot de conclusie dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard moest worden.

Het hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de benadeelde partij, A.S. R.-W., niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de nietigheid van de inleidende dagvaarding ook gevolgen had voor de vordering van de benadeelde partij. De kostenveroordeling is achterwege gelaten, omdat er geen kosten zijn gemaakt door de verdachte in verband met de verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij. De uitspraak van het hof is gedaan in het openbaar en is gewezen in aanwezigheid van de griffier, mr. Mulder.

Uitspraak

rolnummer 2200194901
parketnummer 0993168900
datum uitspraak 24 juni 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 4 juli 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [datum] te [plaats].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 juni 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
3.1
In eerste aanleg is aan de verdachte terzake van het tenlastegelegde een werkstraf opgelegd voor de duur van veertig uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de duur van twintig dagen.
3.2
Namens de verdachte en officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De tenlastelegging, zoals ter terechtzitting van het hof d.d. 11 juni 2002 gewijzigd, vangt aan met de kwalificatieve aanduiding van het tenlastegelegde feit - "het zich zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden" - en vervolgt met de feitelijke omschrijving, hieruit bestaande dat de verdachte "door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdend op een fietspad tegen het verkeer in, af te slaan althans door op een fietspad tegen het verkeer in te rijden, waardoor een ander (genaamd A.S. W.) zwaar lichamelijk letsel, te weten wervelfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan".
Nu hetgeen de verdachte wordt verweten - rijdend op een fietspad tegen het verkeer in afslaan althans op een fietspad tegen het verkeer inrijden - niet zonder meer geacht kan worden een verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op te leveren, voldoet de tenlastelegging niet aan de in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis dat zij een voldoende nauwkeurige, feitelijke opgave bevat van het feit dat ten laste wordt gelegd, aangezien het tenlastegelegde "aan zijn schuld te wijten verkeers-ongeval" door tal van te onderscheiden feitelijke gedragingen kan zijn veroorzaakt en deze derhalve nader, feitelijk hadden moeten zijn omschreven.
Deze tekortkoming van de tenlastelegging is van dien aard dat die tot nietigheid van de inleidende dagvaarding behoort te leiden. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.
5. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft A.S. R.-W. zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van f. 3.478,29 (thans een bedrag van 1.578,38 euro).
Nu de inleidende dagvaarding nietig wordt verklaard dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu gesteld noch gebleken is dat de verdachte in verband met zijn verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Verklaart de benadeelde partij A.S. R.-W. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Von Brucken Fock, Aler en Verduyn,
in bijzijn van de griffier mr. Mulder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
het hof van 24 juni 2002.