ECLI:NL:GHSGR:2002:AE5799

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
140-D-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Dusamos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en ouderlijk gezag na echtscheiding tussen man en vrouw van Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 juli 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het ouderlijk gezag van een minderjarig kind, geboren uit het huwelijk van de man en de vrouw, beiden van Afghaanse nationaliteit. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank aangevochten, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de vrouw het eenhoofdig gezag over het kind was toegekend. De man verzocht om het recht om het kind bij zich te hebben gedurende één weekend per veertien dagen en om gezamenlijk ouderlijk gezag. De vrouw, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en benadrukt dat de relatie gekenmerkt werd door huiselijk geweld, wat haar verzoek om eenhoofdig gezag heeft gemotiveerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsregeling tussen de man en het kind goed verloopt, en heeft het verzoek van de man om de omgangsregeling te wijzigen toegewezen. Wat betreft het ouderlijk gezag heeft het hof overwogen dat, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, het in het belang van het kind noodzakelijk is dat de vrouw het eenhoofdig gezag uitoefent. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de geschiedenis van huiselijk geweld en de praktische problemen die de vrouw heeft ondervonden bij de uitoefening van het gezag. De beslissing van het hof houdt in dat de man recht heeft op omgang met het kind, maar dat de vrouw het gezag alleen uitoefent, wat de mogelijkheid biedt om zelfstandig beslissingen te nemen over de opvoeding en verzorging van het kind. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier de beschikking heeft ondertekend.

Uitspraak

Uitspraak : 17 juli 2002
Rekestnummer : 140-D-02
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-8450
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A. Vijftigschild,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W. Taekema.
PROCESVERLOOP
De man is [in] 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rech[uit] 2001.
De vrouw heeft op 4 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij brief van 14 maart 2002 het inleidend verzoekschrift ingekomen.
De Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [Y], hierna te noemen: de raad, heeft bij brief van 22 mei 2002 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 19 juni 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Zantman; de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Meeuwsen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn [in] 1994 te Kabul, Afghanistan met elkaar gehuwd. Beide hebben de Afghaanse nationaliteit. Uit dit huwelijk is op 23 juli 199[het kind]boren de thans nog minderjarige[k[het kind].
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitge-sproken. Daarbij is bepaald dat aan de vrouw voortaan alleen het gezag toekomt over [het kind]. Voorts is een omgangsre-ge-ling bepaald, inhoudende dat [het kind] om de week op zaterdag van 11.00 uur tot 17.00 uur bij de man zal verblijven. Voorts is bepaald dat de vrouw huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning te Leerdam en dat het huwelijksvermogensregime van partijen geregeerd wordt door Afghaans recht.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. [in] 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking [uit] 2001. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de bestreden beschikking op 15 mei 2002 aan de man is betekend, zodat de man - gelet op art. 820 lid 1 Rv. - tijdig in hoger beroep is gekomen.
2. Hoewel de man geen duidelijke grieven tegen de bestreden beschikking heeft geformuleerd, leest het hof een grief in het appèlschrift van de man, waar hij stelt dat hij het door de vrouw in haar inleidend verzoekschrift gestelde omtrent de bedreiging en mishandeling door de man ontkent.
3. Gelet op het vorenstaande verklaart het hof de man ontvankelijk in zijn hoger beroep.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
4. De man verzoekt de bestreden beschikking te herzien en opnieuw beschikkende te bepalen:
- dat de man recht heeft [het kind] bij zich te hebben gedurende één weekeinde per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
- dat beide ouders zullen worden belast met het ouderlijk gezag;
- het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw toe te wijzen;
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Het hof leest het petitum van de man aldus, dat hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op het ouderlijk gezag over [het kind] en de omgangsregeling tussen de man en [het kind], en op deze punten opnieuw te beschikken, op de wijze zoals de man verzoekt.
5. De vrouw voert verweer tegen het verzoek tot handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Zij verzoekt de door de man verzochte omgangsregeling toe te wijzen en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
6. Ten aanzien van de omgangsregeling overweegt het hof als volgt.
Gebleken is dat [het kind] eenmaal per 14 dagen een weekeinde bij de man verblijft en dat dit goed gaat. Ter zitting is voorts tussen de man en de vrouw overeengekomen dat [het kind] in de zomer van 2002 3 à 4 keer drie nachten achtereen bij de man zal verblijven. Voor [het kind] is het nog teveel om langer dan 3 nachten van de vrouw weg te zijn. Verder zullen partijen in onderling overleg regelen op welke wijze, in de toekomst, de omgang tijdens de vakanties zal verlopen. Het hof zal het verzoek van de man betreffende de omgangsregeling toewijzen, onder aanvulling van de door partijen ter zitting overeengekomen regeling voor de vakantieperioden.
7. Ten aanzien van het ouderlijk gezag over [het kind] overweegt het hof als volgt.
De vrouw heeft ter motivering van haar verzoek, haar met het eenhoofdig gezag over [het kind] te belasten, naar voren gebracht dat de relatie tussen haar en de man in Afghanistan werd gekenmerkt door huiselijk geweld. Zij stelt in de periode van februari 1996 tot en met oktober 2000 alleen voor haar dochter te hebben gezorgd, hetgeen door de man niet is ontkend. De vrouw is in 1998 als vluchteling samen met [het kind] naar Nederland gekomen. Zij heeft vervolgens alles in het werk gesteld om ook de man naar Nederland te krijgen, naar zij stelt in het belang van [het kind]. Na de hereniging met de man in Nederland begon het huiselijk geweld opnieuw, aldus de vrouw. Zij voelde zich bedreigd door de man, alsmede werd zij door hem mishandeld. Na de scheiding heeft de vrouw praktische problemen ondervonden bij de uitoefening van het gezag over [het kind], omdat de man zijn toestemming weigerde om [het kind] in het paspoort van de vrouw bij te laten schrijven. Inmiddels heeft de vrouw de bijschrijving kunnen regelen, omdat zij met het eenhoofdig gezag over [het kind] is belast.
De man heeft het door de vrouw gestelde huiselijk geweld ontkend. Met betrekking tot de paspoortkwestie heeft hij erkend dat hij zijn toestemming tot de bijschrijving van [het kind] in het paspoort van de vrouw heeft geweigerd, omdat hij bang was dat de vrouw met medeneming van [het kind] uit Nederland zou vertrekken. Hij zou een volgende keer zijn toestemming geven, indien hij de garantie had dat de vrouw niet met [het kind] zal vertrekken. De vrouw heeft hiertegen ingebracht niet van plan te zijn uit Nederland te vertrekken, nu zij immers niet voor niets de man hierheen heeft gehaald, namelijk met het oog op het belang van [het kind]. De vrouw ziet haar toekomst hier in Nederland en is van mening dat de man een belangrijke rol in het leven van [het kind] speelt en moet spelen. De vrouw stelt evenwel dat, hoewel de vrouw en de man over sommige zaken in onderling overleg afspraken kunnen maken - zoals over de omgang tussen de man en [het kind] - zij belemmerd wordt door de man bij de uitvoering van het gezag wanneer er praktische zaken moeten worden geregeld, terwijl zij jarenlang, als vluchteling, alles alleen heeft geregeld.
Het hof is, op grond van de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarin de vrouw jarenlang alleen met [het kind] is geweest en zelfstandig alles heeft geregeld, van oordeel dat het ouderlijk gezag, in het belang van [het kind], door de moeder eenhoofdig moet worden uitgeoefend. Hoewel het uitgangspunt is dat het gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding voortduurt, lijdt deze regel uitzondering indien dit in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof is op grond van de gebleken feiten en omstandigheden van oordeel dat, hoewel de relatie tussen de ouders niet zodanig is verstoord dat er in het geheel geen overleg tussen hen mogelijk is, het risico bestaat, dat de man en de vrouw over belangrijke aangelegenheden die de opvoeding en verzorging van [het kind] betreffen, niet tot een voortvarende gezamenlijke beslissing zullen kunnen komen, hetgeen niet in het belang van [het kind] is. Gezien het verleden tussen de man en de vrouw, acht het hof het aannemelijk dat als een belangrijke beslissing moet worden genomen ten behoeve van het minderjarige kind, de spanningen tussen partijen zodanig kunnen oplopen dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat het minderjarige kind klem of verloren raakt tussen de ouders. In de praktijk heeft de beslissing om de vrouw met het eenhoofdig gezag te belasten, voor de gang van zaken en het onderling overleg tussen de man en de vrouw in hun rol van ouders van [het kind] niet méér betekenis dan dat de vrouw, indien nodig, zelfstandig knopen kan doorhakken betreffende de verzorging en opvoeding van [het kind]. Het eenhoofdig gezag laat immers onverlet de verplichting van de vrouw, de man op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [het kind], en de man te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen, conform het bepaalde in
art. 1:377b lid 1 BW.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de man ontvankelijk in zijn hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver het betreft de omgangsregeling en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de man, uitvoerbaar bij voorraad, gerechtigd is [het kind] bij zich te hebben:
- eenmaal per 14 dagen, van vrijdag tussen 17.00 en 18.00 uur tot zondag tussen 17.00 en 18.00 uur,
- in de zomer van 2002 drie à vier maal voor een periode van drie aaneengesloten nachten,
- in de (volgende) vakantieperioden, in onderling overleg tussen de man en de vrouw te regelen;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen, voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Pannekoek-Dubois en Dusamos, bijge-staan door mr. Verkuil als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 17 juli 2002.
De griffier is buiten staat deze beschikking
mede te ondertekenen