ECLI:NL:GHSGR:2002:AE7903

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200222802
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van bedreiging met woorden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 september 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, dat op 5 december 2001 was gewezen. De verdachte, geboren te [plaats] op [datum], was in eerste aanleg veroordeeld tot onbetaalde arbeid en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De tenlastelegging betrof medeplegen van bedreiging met woorden, waarbij de verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij bedreigingen die door een medeverdachte waren geuit. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2002 werd duidelijk dat de bedreiging niet in overleg met de verdachte was geuit, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk kon worden gehouden voor deze bedreiging. Het hof oordeelde dat de bedreiging uitsluitend voor rekening van de medeverdachte kwam, ondanks de verklaring van de verdachte dat hij achter de bedreiging stond. Het hof heeft de zinsnede in de tenlastelegging die onvoldoende duidelijkheid bood over de verantwoordelijke personen nietig verklaard, in overeenstemming met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij het tenlastegelegde had begaan. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke tenlastelegging en de noodzaak van bewijs in strafzaken.

Uitspraak

rolnummer 2200222802
parketnummer 0900402000
datum uitspraak 20 september 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
van 5 december 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [plaats] op [datum].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het
onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 september 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Partiële nietigheid inleidende dagvaarding
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de zinsnede "althans de perso(o)n(en) die verantwoordelijk worden gehouden voor het uitblijven van interventies op de Molukken" uit de tenlastelegging nietig te verklaren, daar zonder concretisering onvoldoende duidelijk is wie daarmee wordt c.q. worden bedoeld, zodat de tenlastelegging op dit punt niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat bovenvermelde zinsnede in strijd is met de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en zal dit deel van de inleidende dagvaarding nietig verklaren.
4. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tachtig uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 29 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd.
Aan de verdachte is medeplegen van bedreiging met woorden tenlastegelegd. Ter toelichting op de vrijspraak daarvan dient het volgende. De bedreiging is door zijn medeverdachte en geestverwant geuit. Deze had niet met de verdachte vooraf besproken tegen wie hij bedreigingen zou uiten en evenmin met welke verschrikkingen hij zou bedreigen. Een dergelijke bedreiging zonder vooroverleg komt strafrechtelijk uitsluitend voor rekening van degene die de bedreiging heeft geuit. Daaraan doet niet af dat de verdachte achteraf heeft verklaard
achter deze, door zijn geestverwant geuite, bedreiging te staan.
De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken.
7. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voorzover het betreft de zinsnede "althans de perso(o)n(en) die verantwoordelijk worden gehouden voor het uitblijven van interventies op de Molukken" in het tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Koning, Silvis en Coster van Voorhout,
in bijzijn van de griffier mr. Van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2002.