ECLI:NL:GHSGR:2002:AE8202

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200032302
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • [namen]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot moord en doodslag met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor meerdere pogingen tot moord en doodslag, gepleegd met een vuurwapen. De verdachte, die ontkent betrokken te zijn geweest bij de feiten, heeft aangevoerd dat hij in de periode van juni tot en met 25 september 2000 in Steenwijk verbleef. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een korte periode drie keer betrokken is geweest bij ernstige geweldsdelicten, waarbij telkens een vuurwapen is gebruikt. De feiten hebben plaatsgevonden op straat en in het openbaar, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid onder de burgers.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor de pogingen tot doodslag en moord, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een vierde tenlastegelegde feit. De bewezenverklaring is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is eerder veroordeeld en heeft zich kennelijk niet laten weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof heeft daarom besloten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

parketnummer 1004005701
datum uitspraak 26 augustus 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 13 december 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 augustus 2002.
2. Overwegingen met betrekking tot de verzoeken van de verdediging.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. [naam], heeft bij pleidooi verzocht de behandeling van de zaak aan te [naam]neinde [namen] met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde als getuigen te horen waarbij zij het volgende heeft aangevoerd: "Mocht u echter niet de overtuiging bekomen hebben dat cliënt inderdaad niet te Rotterdam verbleef en derhalve het feit niet gepleegd kan hebben, dan verzoek ik (...) de getuigen [naam] en (...) de heer [naam], alsnog als getuigen ter zitting te horen".
Het hof wijst het verzoek af.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De raadsvrouw onderbouwt in haar pleitnotie de stelling van verdachte als volgt:
"Mijn cliënt zou op 29 augustus 2000 gepoogd hebben zijn zwager te vermoorden. Cliënt ontkent bij dit feit
betrokken te zijn geweest. Hij stelt in de periode van juni tot en met 25 september 2000 in Steenwijk te hebben verbleven. Hij kan zich dat nog levendig herinneren, hij
verbleef bij zijn broer, [naam], en schoonzus en hun kinderen. Cliënt en zijn zwangere vriendin zijn op 25 september teruggekomen naar Rotterdam. Deze datum staat in zijn geheugen gegrift omdat twee dagen later zijn kind geboren werd".
Kennelijk stelt de raadsvrouw dat hieruit dwingend volgt dat verdachte het feit niet kan hebben gepleegd omdat hij zich die dag niet in Rotterdam bevond.
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte voor het eerste in hoger beroep stelt een levendige herinnering te hebben aan het feit dat hij tussen juni en 25 september 2000 in Steenwijk zou hebben verbleven, onvoldoende is om tot de conclusie te dwingen dat verdachte op 29 augustus 2000 niet in Rotterdam kan zijn geweest. Zulks te minder, nu verdachte desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij in die periode beschikte over woonruimte te Rotterdam. Deze stelling van verdachte levert dus geen alibi op in de zin dat hij op genoemde datum niet te Rotterdam kan zijn geweest, en evenmin een gemotiveerde betwisting van de verklaring van [naam] bij de politie. Het hof ziet dan ook geen noodzaak, mede in het licht van het EVRM, de door de raadsvrouw gevraagde getuigen aangaande deze stelling te horen.
3. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
4. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 (poging tot doodslag), 2 (poging tot moord) en 3 (poging tot zware mishandeling) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij op 14 april 2001 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, met een (vuist)vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
2. dat hij op 29 augustus 2000 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meerdere malen met een (vuist)vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
3. dat hij op 5 oktober 2000 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een (vuist)vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 3:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
poging tot moord.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. [naam] heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en
dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is in een tijdsbestek van iets meer dan een half jaar tot driemaal toe betrokken geweest bij een ernstig geweldsdelict, waarbij hij telkens een vuurwapen heeft gebruikt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan pogingen tot doodslag en een poging tot moord, alle op straat en op klaarlichte dag, en zonder enige noemenswaardige aanleiding.
Het moeten voor de slachtoffers zeer schokkende en angstige gebeurtenissen zijn geweest. Voorts is het slechts aan het toeval te wijten geweest, dat geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Delicten als onderhavige, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengen zij bij
de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Mede gezien in het licht van het toenemend vuurwapengebruik dient tegen dergelijk handelen van verdachte, dat volstrekt onaanvaardbaar is, ter bescherming van de maatschappij streng te worden opgetreden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 augustus 2002, eerder door de strafrechter is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder
1, 2 en 3 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. [namen], in bijzijn van de griffier [naam]
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 augustus 2002.