ECLI:NL:GHSGR:2002:AE8241

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200010802
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • J. Reinking
  • M. Zandbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie en handel in harddrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 juli 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 14 mei 2001 te Leiden deel had genomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs, specifiek heroïne en cocaïne. De verdachte, die als leider van deze organisatie fungeerde, had samen met zijn broer een dominante rol in de drugshandel en was uitsluitend gericht op financieel gewin. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, maar zowel de verdachte als de officier van justitie gingen in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van heroïne en cocaïne, stoffen die op de lijst I van de Opiumwet staan. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid in overweging genomen. De verdachte had eerder al een veroordeling voor soortgelijke feiten en toonde geen inzicht in de ernst van zijn daden. Het hof heeft daarom besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij het eerdere vonnis is vernietigd en de verdachte van een deel van de tenlastelegging is vrijgesproken.

De uitspraak benadrukt de zware gevolgen van drugshandel voor de maatschappij en de noodzaak van een stevige straf voor dergelijke misdrijven. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de advocaat-generaal was gevorderd, gezien de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

parketnummer 0975307601
datum uitspraak 10 juli 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1.Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 juni 2002.
2.Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3.Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4.Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
5.Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6.Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7.Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 14 mei 2001 te Leiden heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk verkopen en afleveren en vervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne
middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
terwijl hij verdachte leider van voormelde organisatie was;
2. dat hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 14 mei 2001 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8.Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. HET ALS LEIDER DEELNEMEN AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN;
2. MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD.
10.Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11.Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Ter Hart heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan het leidinggeven aan een criminele organisatie die het oogmerk had de gebruikersmarkt voor harddrugs in Leiden te voorzien van die drugs en heeft zich voorts op grote schaal bezig gehouden met de handel in harddrugs. De verdachte had hierbij een dominante rol en was uitsluitend gericht op eigen geldelijk gewin. Heroïne en cocaïne zijn stoffen die een groot gevaar vormen voor de volksgezondheid. Tevens heeft de handel in drugs een aanzuigende werking voor vele vormen van criminaliteit en bezorgt ook veel overlast voor de maatschappij. De bewezenverklaarde feiten dienen dan ook zwaar bestraft te worden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 juni 2002, eerder is veroordeeld voor het handelen in harddrugs, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen, welke ook nog eens in de proeftijd van de deels voorwaardelijke veroordeling ter zake van dat handelen zijn begaan. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte er op geen enkele wijze blijk van gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden zal het hof een relatief zwaardere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, vrijspreekt van het tenlastegelegde onder feit 3.
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF (5) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Nievelt, Reinking en Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr. Straathof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2002.