parketnummer 0992674600
datum uitspraak 19 augustus 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 februari 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 augustus 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest, en met beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als in het vonnis omschreven.
Voorts zijn aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair en 2 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1 subsidiair dat hij op 01 december 2000 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een micro-Uzi, in elk geval een vuurwapen
kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair dat hij op 01 december 2000 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk met een micro-Uzi, in elk geval een vuurwapen
kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair en 2 subsidiair:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Van der Schans heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest, en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene zoals in eerste aanleg is opgelegd.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam]] en
[naam] ieder worden toegewezen tot een bedrag van €4.537,80.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte had - naar eigen zeggen - met een van de slachtoffers, [naam]], reeds geruime tijd ruzie over zijn vriendin. Ook was de verdachte kwaad over het feit dat de eigenaar hem had gevraagd niet voor de deur van het kofiehuis te blijven hangen, toen de verdachte daar voor de schietpartij met vrienden koffie kwam drinken. Verdachte is weggegaan maar kwam kort daarna terug en begon vrijwel direct gericht met een semi-automatisch vuurwapen, een micro Uzi, op die [naam]t te schieten. In het koffiehuis waren tevens andere mensen aanwezig die in het geheel niets met een en ander te maken hadden. Een van hen,
[naam], werd ook door verdachte neergeschoten. Beide slachtoffers stonden tijdens het schieten op korte afstand van verdachte. De slachtoffers hebben ernstige verwondingen opgelopen; het slachtoffer [slachtoffer 2] in ieder geval blijvend letsel. De gevolgen hadden evenwel nog ernstiger kunnen zijn, voor zowel de slachtoffers als de andere personen die in het koffiehuis aanwezig waren.
Delicten als de onderhavige, gepleegd in een koffiehuis in aanwezigheid van andere mensen, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengen deze bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 juli 2002, meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op de psychiatrische rapportage d.d. 21 mei 1999 en de psychologische rapportage d.d. 12 maart 2001 van de verdachte, waarin de persoonlijke achtergronden van de verdachte worden weergegeven.
Het hof houdt tevens rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Het hof is alles afwegend van oordeel dat gelet op de generale en speciale preventie een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf en dan van na te melden duur passend en geboden is.
De inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), dienen te worden ontrokken aan het verkeer, aangezien deze genoemde voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
12. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam]] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding als gevolg van het aan de verdachte onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van €4.537,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam]] en tot betaling aan de staat van een bedrag van €4.537,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam].
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 vermelde voorwerpen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam]] tot het gevorderde bedrag van €4.537,80 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst toe de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van €4.537,80 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van €4.537,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam]], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 45 dagen.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van €4.537,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 45 dagen.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van €4.537,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam]], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van €4.537,80 komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van €4.537,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van €4.537,80 komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stoker-Klein, Den Os en Herstel, in bijzijn van de griffier Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 augustus 2002.