parketnummer 0975400601
datum uitspraak 18 september 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 25 maart 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het
onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 september 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van feit 2 ingevolge de artikelen 55 en 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt dit verweer.
Ook wanneer men uitgaat van de juistheid van hetgeen door de verdediging is betoogd omtrent de samenloop tussen het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde, heeft dit niet tot gevolg dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging (vgl. HR 17 januari 1995, NJ 1995,372).
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij op tijdstippen in de periode van 26 februari 2000 tot en met 8 september 2001 te Hillegom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en bewerkt,
hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2. dat hij op tijdstippen in de periode van 26 februari 2000 tot en met 8 september 2001 te Hillegom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van synthetische drugs, in elk geval (telkens) een of meerdere hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
- voorwerpen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte
- instrumenten en/of apparatuur (waaronder glaswerk en/of (druk)vaten en/of (een) (druk)ketel(s) en/of een
tabletteermachine en/of een granulator en/of (een) verwarmingselement(en)) ten behoeve van de produktie
van synthetische drugs voorhanden gehad
en/of
- methanol en/of aceton, stoffen welke geschikt zijn voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking van
synthetische drugs, voorhanden gehad en/of besteld en
- zijn bedrijf en bedrijfsmiddelen en zijn (bedrijfs) terrein ten behoeve van het opslaan en/of het maken van
onderdelen en/of apparaten die tot doel hadden te worden gebruikt in/bij de produktie van synthetische
drugs ter beschikking gesteld.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op:
1 primair: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10, voorbereiden, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit, terwijl het feit gepleegd is door twee of meer verenigde personen.
Het hof merkt hierbij op dat er ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van bereiden en bewerken van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en een voortgezette handeling ten aanzien van het verwerken van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Voorzover de verdediging een beroep heeft willen doen op psychische overmacht verwerpt het hof dit verweer omdat het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte handelde onder invloed van een zodanige (psychische) dwang dat van hem in redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij daartegen weerstand zou bieden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Ter Hart heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 10.000,--, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen gedurende een lange periode beziggehouden met het bereiden en bewerken van halffabrikaten van verdovende middelen, zijnde materialen bevattende MDMA, amfetamine respectievelijk metamfetamine. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden, bewerken en verwerken van verdovende middelen in de vorm van XTC-pillen.
Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van zijn legale straal- en coatingsbedrijf waardoor hij aan grondstoffen kon komen die zowel voor zijn legale als illegale werkzaamheden konden worden gebruikt.
Dit zijn delicten, die bijdragen aan de handel in en het gebruik van synthetische drugs, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook het plegen van vermogensdelicten door de gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 september 2001, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 55, eerste lid, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAAR.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stoker-Klein, Klein Breteler en Van Strien,
in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 september 2002.