Uitspraak : 19 juni 2002
Rek.nummer : 85-H-02
Rek.nr rb. : 01-2205
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.G. Schnoor.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[geïntimeerde],
wonende te [Y]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M. van Olffen,
Arjéh Benjamin BAUMGARTEN,
in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over [het mi[het kind]ge kind],
kantoorhoudende te Voorburg,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen de bijzonder curator.
De moeder is op 1 februari 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 3 december 2001.
De man heeft op 12 april 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn aanvullende stukken (processtukken uit de eerste aanleg) ingekomen bij brief van 11 april 2002.
De Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag, hierna te noemen: de raad, heeft het hof bij brief van 9 april 2002 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 21 mei 2002 is de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie ingekomen.
De zaak is behandeld op 22 mei 2002. De moeder, de man en de bijzonder curator zijn verschenen.
Het hof houdt rekening met de volgende feiten.
De man en de moeder hebben van maart 1998 tot juli/augustus 2000 een affectieve relatie gehad. Zij hebben samengewoond van oktober 1998 tot september 1999.
Op 30 december 2000 is uit de moeder geboren [het thans nog minderjarige kind], hierna te noemen [het kind].
De man is de verwekker van [het kind].
[het kind] woont sedert haar geboorte bij de moeder, die van rechtswege het gezag over haar heeft en haar verzorgt en opvoedt.
De moeder weigert toestemming te geven tot erkenning van [het kind] door de man.
Er is geen andere man die het kind wil erkennen. De moeder heeft geen (met haar gehuwde danwel geregistreerde) partner.
De man heeft geen (met hem gehuwde danwel geregistreerde) partner.
Bij verzoekschrift dat op 7 maart 2001 bij de rechtbank te Breda is binnengekomen, heeft de man verzocht vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] te verlenen ex artikel 1:204 lid 3 BW, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.
Bij beschikking van 21 maart heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen daar de woonplaats van [het kind] te [X] is, en de zaak verwezen naar de rechtbank te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 7 mei 2001 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage mr. A.B. Baumgarten benoemd tot bijzonder curator over [het kind]. De bijzonder curator heeft als zijn standpunt te kennen gegeven dat hij het verzoek van de man tot het verkrijgen van vervangende toestem-ming tot erkenning van [het kind] toewijsbaar acht.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vervangende toestemming tot erkenning door de man van [het kind] verleend, en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man alsnog af te wijzen.
2. De man heeft het hoger beroep van de moeder gemotiveerd weersproken en verzoekt dit af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
3. De moeder brengt als haar voornaamste bezwaar tegen de door de man gewenste erkenning van [het kind] naar voren, samengevat, dat de man zich tijdens de zwangerschap, die heel moeilijk verliep, niets heeft aangetrokken van de moeder en het ongeboren kind en dat hij afspraken niet is nagekomen. Zij voelde zich in de steek gelaten door de man en is van mening dat de man zich niet als een goede aanstaande vader heeft gedragen. Om die reden heeft zij de relatie nog tijdens de zwangerschap verbroken. Zij is dan ook van mening dat door de erkenning de belangen van haar bij een ongestoorde verhouding met het kind, alsmede de belangen van het kind zullen worden geschaad. Haar emotionele weerstand is dermate groot dat dit de ongestoorde verhouding van haar met het kind in de weg zou staan, temeer omdat zij vreest dat de man, indien hij toestemming tot erkenning van [het kind] verkrijgt, een omgangsregeling zal verzoeken. Daarmee zou [het kind] in de invloedssfeer van de familie van de man komen, hetgeen zij vanwege de door haar ervaren bemoeizucht van de familie en de grote invloed die daarvan uitgaat op de man, schadelijk acht voor [het kind]. Ook wenst de moeder niet dat de vader het gezag over [het kind] zou krijgen indien de moeder overlijdt.
4. De man kan zich niet vinden in de weergave van de gebeurtenissen zoals de moeder die heeft geschetst. Hij heeft daarvan een andere beleving. Hij stelt zeer blij geweest te zijn met de zwangerschap. De man wil graag [het kind] zien opgroeien en een bijdrage leveren als vader, zowel financieel als, indien mogelijk, anderszins.
5. Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschik-king. Het Openbaar Ministerie onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat het voor het kind beter is om een vader te hebben van wie het later misschien zal merken dat deze haar moeder heeft gekwetst of dat deze zich niet aan afspraken houdt, dan om geen vader te hebben. Volgens het Openbaar Ministerie is niet gebleken dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [het kind] of de belangen van [het kind] zou schaden.
6. De bijzonder curator heeft ter zitting zijn mening gehandhaafd: hij meent dat er geen gronden zijn om het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming af te wijzen. De belangen van zowel de man als [het kind] bij erkenning zijn naar zijn mening duidelijk. De moeder heeft volgens de bijzonder curator onvoldoende gesteld danwel aannemelijk gemaakt dat de erkenning door de man van [het kind], de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind zou schaden. Ten aanzien van de door de moeder geuite bezwaren tegen een eventuele omgangsregeling van de man met [het kind], onderschrijft hij het oordeel van de rechtbank, dat eventuele problemen die daarmee te verwachten zouden zijn, eerst te zijner tijd moeten meewegen bij de beoordeling van een eventueel verzoek van de man tot het bepalen van een omgangsregeling.
7. Het hof overweegt het volgende.
Voorop staat dat zowel [het kind] als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke betrekking. Het belang van zowel de man als van [het kind] is daarmee in principe gegeven. De belangen van de man, het kind en de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind dienen bij de beoordeling van de vraag of de vervan-gende toestemming zal worden verleend, vervolgens te worden afgewogen.
De omstandigheden die de moeder heeft aangevoerd, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende ernstig om aan te nemen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [het kind], danwel de belangen van [het kind] zelf, bij erkenning van [het kind] door de man zullen worden geschaad. Hoewel de moeder voldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat zij emotionele weerstand heeft tegen de erkenning, is het hof van oordeel dat deze niet zodanig is dat aannemelijk is dat dit een ongestoorde verhouding van haar met [het kind] in de weg zou staan. De problemen die zij heeft weergegeven zijn in de relationele sfeer gelegen en niet aannemelijk is dat deze problemen tussen de moeder en de man de belangen van [het kind] danwel de belangen van de moeder bij het hebben van een onge-stoorde verhouding met het kind zullen schaden. Voorzover de moeder daarvan spanning heeft ondervonden of nog zal ondervinden, weegt dit naar het oordeel van het hof niet op tegen de belangen van zowel [het kind] als de man bij de erkenning.
Het bezwaar van de moeder, dat de vader een omgangsregeling zal verzoeken en dat hij een voorkeurspositie zou hebben met betrekking tot het gezag over [het kind], indien de moeder eerder komt te overlijden, leidt niet tot een ander oordeel, noch op zichzelf noch in samenhang met de overige door de moeder aangevoerde bezwaren. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat deze onzekere toekomstige gebeurtenissen bij de beoordeling van de vraag die thans voorligt, niet aan de orde zijn. De problemen die bij een omgangsregeling tussen de man en [het kind] zouden kunnen ontstaan, dienen bij de beoordeling van een eventueel verzoek van de man tot het bepalen van een omgangsregeling mee te wegen.
8. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, dienen beide partijen de eigen proceskosten te dragen.
9. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
bekrachtigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Punselie, bijge-staan door mr. Verkuil als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 19 juni 2002.