Uitspraak : 21 augustus 2002
Rekestnummer : 126-R-02
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-3145
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant 1],
hierna te noemen: de stiefvader, en
[appellante 2],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [X],
verzoekers in hoger beroep,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[geïntimeerde],
wonende te [Y],
hierna te noemen: de vader.
De stiefvader en de moeder zijn op 19 februari 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 1 februari 2002.
Van de zijde van verzoekers zijn aanvullende stukken ingekomen bij brief van 17 april 2002 en faxbericht van 18 juni 2002.
Op 26 juni 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de stiefvader en de moeder, bijgestaan door mr. C.J. de Bruijn, advocaat te Hoogvliet (Rotterdam), en de vader. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
Uit het op 14 februari 1992 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is op [in] 1984 geboren [h[het kind]derjarige kind], hierna te noemen: [het kind]. De moeder heeft sedert de echtscheiding alleen het gezag over [het kind].
De stiefvader en de moeder zijn op 6 april 1994 met elkaar gehuwd. [het kind] wordt sedert 14 mei 1993 door de stiefvader en de moeder verzorgd en opgevoed.
Bij beschikking van 28 februari 1997 heeft de rechtbank te Rotterdam een op 26 oktober 1995 ingediend verzoek van de stiefvader en de moeder tot het uitspreken van de adoptie door hen van [het kind] afgewezen.
De stiefvader en de moeder hebben vervolgens een verzoekschrift tot adoptie van [het kind] door hen, gedateerd 26 juni 2001, bij de rechtbank te Rotterdam ingediend.
Na een tussenbeschikking d.d. 18 september 2001, waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer, heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking het verzoek, dat wordt gelezen als een verzoek van de stiefvader tot adoptie van [het kind], afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De stiefvader en de moeder verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot adoptie van [het kind] door hen beiden toe te wijzen. De vader heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd.
2. Het hof zal, evenals de rechtbank, het verzoek van de stiefvader en de moeder aanmerken als een verzoek tot adoptie van [het kind] door de stiefvader.
3. De stiefvader stelt dat het verzoek tot adoptie dient te worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van [het kind] is, waarbij gelet dient te worden op de positie die [het kind] door de adoptie verkrijgt en ook, en niet minder, op hetgeen [het kind] verliest. De belangen van [het kind] worden alleen behartigd door de moeder en hemzelf; er is geen sprake van enige verzorging en opvoeding van [het kind] door de vader. De omgangsregeling verliep slechts sporadisch als gevolg van de agressie van de vader jegens [het kind]. [het kind] heeft nu al 7 jaar geen contact meer met haar vader en zij heeft geen enkele intentie nog contact met hem op te nemen. Zij heeft niets meer van hem in zijn hoedanigheid als ouder te verwachten. [het kind] geeft zelf ook duidelijk aan dat zij de adoptie wil. De stiefvader is dan ook van oordeel dat de adoptie in het kennelijk belang van [het kind] is en dat dit belang dient te prevaleren boven het belang dat de vader heeft bij een weigering van zijn toestemming. De stiefvader zegt voorts niet te begrijpen waarom de vader nu op zijn strepen gaat staan, terwijl er al 7 jaar geen sprake is van family-life tussen [het kind] en de vader maar wel tussen [het kind] en hem, waarmee dan ook rekening dient te worden gehouden. De vader had contact kunnen zoeken met [het kind] als hij dat had gewild, maar heeft dit niet gedaan.
4. De vader heeft zowel ter zitting van de rechtbank als bij het hof verklaard dat hij niet wil dat [het kind] door de stiefvader wordt geadopteerd. Bij het hof heeft hij, anders dan bij de recht-bank, gezegd dat het voor hem niet uitmaakt of [het kind] hem in persoon vertelt dat zij de adoptie graag wil. De vader is van mening dat de adoptie niet de eigen wens van [het kind] is, doch dat zij wordt beïnvloed door de moeder en de stiefvader. Voorts is hij van mening dat [het kind], indien zij later toch contact met hem wil, er spijt van zal krijgen dat ze door de stiefvader is geadopteerd. De vader heeft nog aangegeven het gevoel te hebben dat hij aan de kant is en wordt gezet. De omgangsregeling ging goed. Hij haalde [het kind] eenmaal per veertien dagen op in [Y], en dan stond ze te juichen dat ze samen weer wat leuks gingen doen. De moeder en de stiefvader zijn vervolgens plotseling met [het kind] naar Hoek van Holland verhuisd en zij houden vanaf 1995 contact tussen hem en [het kind] tegen. Het nieuwe adres en telefoonnummer was hem onbekend, dus hij kon geen contact met [het kind] krijgen. [het kind] gebruikt nu de achternaam van de stiefvader al. Een adoptie gaat (nog) veel verder, dan worden alle banden doorgesneden.
5. Een adoptieverzoek kan, ingevolge artikel 1: 227 lid 3 BW, alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Voorts moet aan de voorwaarden van artikel 1: 228 BW zijn voldaan. In casu is van belang de voorwaarde genoemd sub d, te weten de voorwaarde dat geen van de ouders het verzoek tot adoptie tegenspreekt. Aan deze tegenspraak kan volgens het tweede lid van artikel 1: 228 BW slechts voorbij worden gegaan, indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd, indien de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd of indien de ouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van nader in het artikel genoemde misdrijven jegens de minderjarige.
Aan de tegenspraak kan voorts voorbijgegaan worden indien de ouder misbruik maakt van zijn bevoegdheid tegenspraak te leveren.
6. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat niet voorbijgegaan kan worden aan de tegenspraak van de vader.
Het hof leidt uit de stukken af dat de vader en [het kind] vanaf haar geboorte tot de ontbinding van het huwelijk begin 1992 in gezinsverband hebben samengeleefd. Daarna heeft er nog tot 1995 omgang plaats gevonden, welke omgang tegen de wil van de vader is afgebroken. Nu de vader en [het kind] in gezinsverband hebben samengeleefd en ook anderszins niet is voldaan aan een van de gronden van artikel 1:228 lid 2 BW kan niet zonder meer aan de tegenspraak van de vader worden voorbijgegaan.
Zelfs de uitdrukkelijke wens van [het kind] om door de stiefvader geadopteerd te worden, rechtvaardigt niet een voorbijgaan aan de rechten van de vader. Uit hetgeen de vader ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij de afstammingsband tussen hem en [het kind] in stand wil houden en graag contact met haar zou hebben. Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat [het kind] niets meer van de vader als vader heeft te verwachten.
De wetgever heeft strenge eisen gesteld aan het voorbijgaan aan de tegenspraak van een ouder, omdat een adoptie onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt. De banden met de ouder worden volledig verbroken. De vader heeft - onvoldoende door de stiefvader betwist - aangevoerd dat de moeder eenzijdig de omgang met [het kind] heeft afgebroken en dat hij hoopt op herstel van het contact. De vader heeft er dan ook belang bij zich te verzetten tegen het doorsnijden van deze juridische band, zodat ook van misbruik van bevoegdheid geen sprake is.
7. Derhalve dient als volgt te worden beslist.
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. de Bruijn-Lückers, Kok en Labohm, bijge-staan door
mr. Buiting als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 21 augustus 2002.