Uitspraak : 11 september 2002
Rekestnummer : 762-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-1815
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Canada,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.H. Vermeulen,
[geïntimeerde],
wonende te Canada,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: vrouw,
procureur mr. W.F.A.A.A.M. van de Pol.
De man is op 17 september 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te s-Gravenhage van 17 juli 2001.
Van de zijde van de man zijn bij het hof brieven met bijlagen ingekomen, gedateerd 3 oktober 2001, 19 maart 2002, 27 maart 2002 en 18 april 2002.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof een brief met als bijlage de pleitnota voor de zitting van 19 april 2002 ingekomen, gedateerd 11 april 2002.
Op 19 april 2002 is de zaak mondeling behandeld. De man noch de vrouw is, hoewel daartoe behoor-lijk opge-roepen, in persoon versche-nen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De partijen zijn [in]t 1972 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans [meerderjarige]:
[kinderen, geboren in 1973 en 1977.].
Bij vonnis van 7 december 1987 heeft de rechtbank te Rotterdam onder meer tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 4 maart 1988. Bij dit vonnis is bepaald dat de man aan de vrouw een alimentatie dient te betalen van ƒ 1.500,- per maand.
Bij opvolgende beschikking van 6 juni 1988 heeft de rechtbank onder meer de man ƒ 500,- per maand per kind alimenta-tie opgelegd, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van 6 juni 1988.
Bij verzoekschrift dat op 11 april 2000 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de man verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 7 decem-ber 1987 te wijzigen in dier voege, dat de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met terugwerkende kracht tot 1 juli 1987 wordt gesteld op nihil, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof vermeent te behoren. Voorts verzoekt de man, indien en voor zover een achterstand in de alimentatiebetaling bestaat over de periode 7 december 1987 tot de dag van deze beschikking, deze kwijt te schelden, althans gelijk te stellen op het bedrag dat feitelijk is betaald.
Bij tussenbeschikking van 2 april 2001 heeft de rechtbank de behandeling van deze zaak aangehouden, onder andere teneinde partijen in de gelegenheid te stellen verdere stukken te overleggen.
Bij opvolgende - de bestreden - beschikking is onder meer bepaald dat de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 11 april 2000 op nihil wordt gesteld en dat de onderhoudsplicht van de man per 27 augustus 2009 wordt beëindigd. Voorts is bepaald dat na ommekomst van deze termijn verlenging mogelijk is.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren [in] 1945. Hij is woonachtig te Ladner (B.C.), Canada. Hij is opnieuw gehuwd met een vrouw die eigen inkomsten heeft ter hoogte van € 869,- per maand. De man heeft pensioeninkomsten ter hoogte van € 579,- per maand. Hij is par-ticulier verzekerd tegen ziektekosten.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 467,- woonlasten, bestaande uit € 387,- netto hypotheekren-te en € 80,- woon-las-ten-for-fait.
- € 503,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering, inclusief eigen risico.
Ten aanzien van de vrouw.
De vrouw is 57 jaar oud. Zij drijft een schoonheidssalon. Over haar inkomsten is niets bekend.
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking van 17 juli 2001 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende
1. primair: te verklaren voor recht dat de man door de tot aan de dag van dit appèlrekest door hem verrichte betalingen gekweten is van al zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw voor zover opeisbaar geworden tot de dag van zijn hoger beroep;
subsidiair: het vonnis van 7 december 1987 in zoverre te wijzigen dat de
alimentatieverplichting wordt vastgesteld ter hoogte van de betalingen die feitelijk door de man zijn gedaan;
meer subsidiair: achterstallige alimentatie aan de vrouw te ontzeggen op grond van de redelijkheid en billijkheid.
2. primair: beëindiging van de alimentatieverplichting van de man niet nader te bepalen om aldus het bepaalde in de beschikking van 7 december 1987 in stand te houden;
subsidiair: beëindiging van de alimentatie verplichting van de man te stellen op 4 maart 2003 en de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend, doch heeft het beroep van de man ter zitting bestreden.
3. Alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan zal het hof ambtshalve ingaan op de bevoegd-heid van de Nederlandse rechter in deze zaak. Inmiddels is op 1 januari 2002 het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingevoerd. In onderhavige zaak is evenwel op grond van artikel VII van de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, het oude procesrecht nog van toepassing, nu deze zaak reeds aanhangig was vòòr invoering van het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en na invoering verder wordt behandeld.
De man, zowel als de vrouw wonen reeds geruime tijd in Canada en zijn aldaar werkzaam. Het hof is deswege, zoals ook de rechtbank, van oordeel dat er sprake is van onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer. De man heeft echter in eerste aanleg voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Canada geen wijziging van het Nederlandse echtscheidingsvonnis kan vragen. Dit is in hoger beroep niet betwist. Het hof acht zich dan ook bevoegd van deze zaak kennis te nemen, nu de man daarbij een groot belang heeft.
Ingevolge artikel 8 van het Haags Alimentatieverdrag van 1973 beheerst het recht dat op de echtscheiding is toegepast ook de alimentatie. In deze zaak is dan ook Nederlands recht van toepassing.
4. Vervolgens zal het hof ingaan op het ter zitting in eerste aanleg gedane verzoek van de man om limitering van de alimentatie voor de vrouw. Ingevolge de overgangsbepalingen bij de invoering van de Wet Limitering Alimentatie kan degene, die op grond van een vóór inwerkingtreding van die wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is alimentatie te verstrekken, beëindiging daarvan vragen indien deze op of na dat tijdstip vijftien jaren heeft geduurd. De rechter kan aan dit verzoek dan gevolg geven, tenzij hij van oordeel is dat de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die tot de uitkering is gerechtigd kan worden gevergd. Het hof is van oordeel dat, nu het inleidend verzoekschrift is ingediend op 11 april 2000, derhalve 3 jaren voor het moment waarop de alimentatieverplichting van de man 15 jaren heeft geduurd, het verzoek door de man te vroeg is ingediend om te komen tot een juiste beoordeling van de situatie na ommekomst van deze 15 jaar. Om deze reden zal het hof de man in dit gedeelte van zijn verzoek niet ontvankelijk verklaren.
5. Voorts is nog aan de orde het verzoek van de man om schorsende werking te verlenen aan zijn hoger beroep. Gebleken is - zo brengt de vrouw naar voren - dat de vrouw geen kans heeft gezien om de achterstallige alimentatie voor zichzelf en de kinderen daadwerke-lijk te incasseren. Het belang van de man bij schorsende werking acht het hof dan ook nauwelijks aanwezig. Op grond daarvan dient dit verzoek te worden afgewezen.
6. In de echtscheidingsbeschikking is een bedrag aan alimentatie opgenomen voor de vrouw van ƒ 1.500,- per maand. Dit bedrag is nadien vatbaar voor wijziging indien het nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De vrouw heeft geen stukken overgelegd met betrekking tot haar inkomsten en lasten. Beide partijen zijn het er over eens dat de man vanaf januari 1996 aan de vrouw voor haar zelf en voor de kinderen nog slechts Can.$ 400,- per maand betaalde. Vanaf december 1997 betaalde hij niets meer. In 1997 is de vrouw begonnen met de exploitatie van een schoonheidssalon. Kennelijk - niet is gesteld of gebleken dat zij een beroep doet op sociale voorzieningen - kan zij hiermee in haar eigen levensonderhoud voorzien. Het hof gaat er van uit dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Gelet daarop behoeft de draagkracht van de man geen verdere bespreking.
Nu de vrouw echter pas vanaf 11 april 2000 rekening heeft kunnen houden met een nihilstelling van de alimentatie, zal het hof met ingang van die dag de bijdrage in haar levensonderhoud op nihil stellen.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn in eerste aanleg gedane verzoek tot limitering van de onderhoudsbijdrage voor de vrouw;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver deze betreft de ingangsdatum van de nihilstelling;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Duindam en Mulder, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 11 september 2002.