ECLI:NL:GHSGR:2002:AE8583

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
464-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Duindam
  • Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige door Jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de grootvader van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld door de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. De kinderrechter had Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten inrichting. Deze machtiging is meerdere keren verlengd, met de laatste verlenging tot 5 oktober 2002. De grootvader, die de voogdij over de minderjarige heeft, is van mening dat de minderjarige niet in de gesloten inrichting hoort en heeft verzocht om zijn terugkeer naar huis. Tijdens de zitting heeft de grootvader zijn standpunt toegelicht, waarbij hij heeft gewezen op de negatieve invloed van de gesloten inrichting, waar veel bewoners een criminele achtergrond hebben. De psycholoog heeft in een voorlopig rapport aangegeven dat de minderjarige beter bij de grootvader kan wonen.

De kinderrechter had de minderjarige niet gehoord, wat door de procureur van de grootvader als een formele fout werd aangemerkt. Het hof oordeelt dat de kinderrechter in dit geval niet onjuist heeft gehandeld door de minderjarige niet te horen, omdat de raadsman had aangegeven dat de minderjarige afstand deed van dat recht. Het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor de uithuisplaatsing zijn komen te vervallen, vooral gezien de lange duur van de gesloten plaatsing en de bereidheid van de grootvader om hulp te accepteren bij de opvoeding.

Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode na 11 september 2002 betreft en wijst het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 september 2002.

Uitspraak

Uitspraak : 11 september 2002
Rekestnummer : 464-H-02
Rekestnr. rechtbank : JE RK 02-522
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootvader,
procureur mr. J.G. Schnoor.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de Stichting Jeugdbescherming Den Haag,
kantoor houdende te Voorburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad,
3. [de m[de minderjarige]rjarige]
PROCESVERLOOP
De grootvader is op 3 juli 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 7 mei 2002.
Jeugdzorg heeft op 19 augustus 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de grootvader is bij het hof een brief met bijlagen (de processtukken in eerste aanleg) , ingekomen, gedateerd 9 augustus 2002.
De raad heeft het hof bij brief van 6 augustus 2002 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 4 september 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de grootvader, bijgestaan door zijn procureur, voorts mr. A.A. van Harmelen, de advocaat van [de minderjarige], en namens Jeugdzorg [de] gezinsvoogdes en [de] teamleider. De [minderjarige] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De grootvader ( moederszijde) heeft sedert de geboorte van [de m[de minderjarige]rjarige], geboren op [in] 1985, hierna te noemen: [de minderjarige], de voogdij over de minderjarige. De moeder was 16 jaar toen [de minderjarige] geboren werd.
[de minderjarige] is erkend door de [man], op 4 juni 1987.
De kinderrechter in de recht-bank te 's-Gravenhage heeft [de minderjarige] onder toe-zicht gesteld.
Deze ondertoezichtstelling is verschillende malen verlengd, laatstelijk bij beschikking van 7 mei 2002 voor de periode van 12 mei 2002 tot 12 mei 2003.
Op 5 april 2002 heeft Jeugdzorg bij de kinderrechter een spoedmachtiging uithuis-plaatsing verzocht voor plaat-sing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht in een gesloten inrichting voor de duur van de ondertoezichtstelling. De machtiging is toegewezen voor de periode van 5 april 2002 tot 17 april 2002
Bij beschikking 16 april 2002 heeft de kinder-rech-ter Jeugdzorg ge-machtigd [de minderjarige] uit huis te plaat-sen in een gesloten inrichting van 17 april 2002 tot 8 mei 2002. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter Jeugdzorg gemachtigd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten inrichting van 8 mei 2002 tot 12 mei 2002 en is tevens deze machtiging verlengd van 12 mei 2002 tot 5 oktober 2002.
[de minderjarige] verblijft thans in P.I. Hunnerhegge te Overloon.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De grootvader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gesloten inrichting af te wijzen.
2. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep af te wijzen.
3. Ter terechtzitting is de grootvader bij zijn standpunt gebleven dat [de minderjarige] niet thuis hoort in de inrichting waar hij thans verblijft. Volgens hem heeft 72 % van de bewoners een criminele achtergrond. Hij gaat naar school en doet aan sport, maar verder verblijft hij veel op zijn kamer. Door een van de leidinggevenden van de inrichting is hem verteld dat het persoonlijkheidsonderzoek voor wat betreft het onderzoek door de psycholoog in concept klaar is, en dat de psycholoog tot de conclusie is gekomen dat [de minderjarige] in de Hunnerhegge niet thuis hoort en dat hij beter weer bij de grootvader kan wonen.
De grootvader heeft erkend dat het thuis niet goed ging met zijn kleinzoon. Hij verbleef dag en nacht op zijn kamer en weigerde naar school te gaan. Beiden zijn een ervaring rijker geworden en de grootvader denkt dat hij [de minderjarige] nu wel de nodige structuur en discipline kan geven.
De grootvader heeft verzocht [de minderjarige] zo spoedig mogelijk naar huis te laten komen.
4. De procureur van de grootvader heeft verklaard dat reeds op formele gronden de bestreden beschikking niet in stand kan blijven omdat de kinderrechter [de minderjarige] had dienen te horen en ten onrechte heeft aangenomen dat [de minderjarige] afstand van dat recht heeft gedaan.
Gelet op de conclusie van de psycholoog lijkt thans elke grond voor een gesloten plaatsing te ontbreken en de procureur van de grootvader verzoekt dan ook [de minderjarige] naar huis te laten terugkeren.
5. De gezinsvoogdes heeft verklaard dat zij zich genoodzaakt zag met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing te vragen, aangezien er een plaats vrij kwam in een gesloten inrichting. Een gesloten plaatsing is nodig om een persoonlijkheidsonderzoek te kunnen verrichten. Zij vond dat [de minderjarige] niet langer thuis bij de grootvader kon blijven wonen, aangezien hij weigerde naar school te gaan, zich mutileerde, marihuana rookte en zijn zusje seksueel intimideerde. Allerlei hulpverlenende instanties kregen geen vat op [de minderjarige]. Zij heeft voorts verklaard dat zij eerst op 1 juli 2002 een verzoek heeft ingediend een persoonlijkheidsonderzoek te doen, aangezien door allerlei administratieve handelingen binnen Jeugdzorg het indienen van een dergelijk verzoek een vrij lange tijd in beslag neemt. Zij vindt dat [de minderjarige] bij zijn verblijf in de inrichting veel baat heeft gehad en dat dit verblijf thans dient te worden gezien als een overbrugging naar een plaats waar hij behandeld kan worden.
6. De teamleider heeft hieraan toegevoegd dat Jeugdzorg haar twijfels heeft over de onderbouwing van het conceptrapport en dat waarschijnlijk verkeerde onderzoeksmethodes zijn gebruikt. Zij heeft erkend dat de psycholoog tot de conclusie is gekomen dat [de minderjarige] in de inrichting niet op zijn plaats is. Het wachten is nu op de uiteindelijke rapportage van de psycholoog en van de psychiater. Het advies zal worden opgevolgd.
7. De raadsvrouwe van [de minderjarige] heeft benadrukt dat [de minderjarige] aan haar kantoorgenoot, de door de kinderrechter aan [de minderjarige] toegevoegde raadsman, heeft verklaard niet door de kinderrechter gehoord te willen worden. Dit duidde er volgens haar niet op dat hij het leuk vond in de gesloten inrichting, maar dat hij er op dat moment wel het nut van in zag.
Door zijn raadsman is [de minderjarige] er bovendien op gewezen dat hij tegen de beschikking van de kinderrechter in hoger beroep kon gaan. Hij heeft daar van afgezien.
8. Het hof deelt niet het oordeel van de procureur dat de kinderrechter er niet van had mogen afzien [de minderjarige] te horen.
Naar het oordeel van het hof kon de kinderrechter besluiten af te zien van het horen van [de minderjarige] nu de raadsman van [de minderjarige] ter zitting heeft meegedeeld dat [de minderjarige] hem telefonisch had laten weten dat hij afzag van het recht om gehoord te worden en dat hij het weliswaar niet leuk vond om gesloten geplaatst te zitten, maar wel inzag dat het niet goed met hem ging, dat een persoonlijkheidsonderzoek naar zijn mening een goed idee was, en hij zich neerlegde bij een gesloten plaatsing. De kinderrechter heeft onder deze omstandigheden niet onjuist gehandeld door [de minderjarige] niet zelf te horen en heeft naar het oordeel van het hof de gevolgde gang van zaken in de beschikking voldoende verantwoord. De grief van de procureur op dit punt faalt derhalve.
9. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting, het verhoor van de minderjarige zelf en de overgelegde stukken komt het hof tot het oordeel dat thans de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn komen te vervallen. Hierbij wordt het volgende overwogen.
De kinderrechter heeft de machtiging afgegeven met daarbij de expliciete overweging dat de gezinsvoogdij instelling niet langer dan strikt noodzakelijk van deze machtiging gebruik zal maken.
Mede in dit licht bezien heeft het het hof verbaasd dat alleen al het doen van een aanvraag tot een persoonlijkheidsonderzoek van [de minderjarige], louter vanwege interne administratieve redenen, bijna twee maanden heeft gevergd. De aanvraag is immers pas 1 juli 2002 de deur uitgegaan terwijl de gezinsvoogdes ter zitting van de kinderrechter van 7 mei 2002 had aangegeven dat het persoonlijkheidsonderzoek op korte termijn plaats zou kunnen vinden en men reeds bezig was met de aanvraag. Inmiddels is het onderzoek in concept gereed, maar ook op dit moment kan nog geen duidelijkheid worden geboden omtrent de datum waarop de definitieve versie van onderzoek voor iedereen ter beschikking zal komen. En dit terwijl [de minderjarige] op dit moment al ruim vier en een halve maand vast zit.
Het hof acht dit ongewenst, te meer omdat al wel bekend is geworden dat de psycholoog die bij het onderzoek betrokken is geweest van oordeel is dat [de minderjarige] niet op zijn plaats is in de gesloten inrichting waar hij nu verblijft. In dit verband merkt het hof op dat het merendeel van de jongens in deze inrichting een criminele achtergrond heeft, terwijl dit bij [de minderjarige] zelf uitdrukkelijk niet het geval is. Gelet op het vorenstaande - gevoegd bij het feit dat is gebleken dat [de minderjarige] en de grootvader ook bereid is hulp te accepteren van buitenaf bij het in goede banen leiden van de opvoeding van [de minderjarige] - is het hof van oordeel na afweging van alle relevante feiten en omstandigheden dat de voorzetting van de uithuisplaatsing in een gesloten inrichting na 11 september 2002 niet langer noodzakelijk is, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd met ingang van heden.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode tot 11 september 2002 betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode vanaf 11 september 2002 betreft;
wijst het inleidende verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de m[de minderjarige]rjarige] af met ingang van 11 september 2002.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Duindam en Jansen, bijgestaan door mr Souren-Cramer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2002.