ECLI:NL:GHSGR:2002:AE9443

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
015-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • K. Kok
  • A. Duindam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en echtscheiding tussen man en vrouw na langdurig huwelijk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 oktober 2002, gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie na echtscheiding. De man en de vrouw, die op 27 november 1975 met elkaar zijn gehuwd, zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De vrouw had eerder bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenverzoeken voor alimentatie en het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank had op 9 november 2001 een voorlopige alimentatie van ƒ 1.500,- per maand toegewezen, maar de man verzocht om wijziging van deze beschikking, wat door de rechtbank werd afgewezen.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2002 werd de financiële situatie van beide partijen besproken. De vrouw verzocht om een alimentatie van € 681,- per maand, terwijl de man zich daartegen verzette en vroeg om de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel appel. Het hof heeft de financiële lasten van beide partijen in overweging genomen, waaronder de maandlasten van de man en de behoefte van de vrouw aan aanvullende alimentatie.

Het hof oordeelde dat de vrouw, die parttime werkt in de catering, behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie van € 325,- per maand, rekening houdend met de draagkracht van de man. De man heeft zijn inkomen en de gevolgen van het intrekken van zijn consignatievergoeding aangetoond, wat leidde tot een lagere draagkracht. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 325,- per maand, met ingang van 5 april 2002, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Uitspraak : 9 oktober 2002
Rekestnummer : 015-H-02
Rekestnr. rechtbank : 01-3659
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X]t,
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. D. Soekarman-Weeteling,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [X]t,
verweerder, tevens inciden-teel verzoe-ker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. B.N.C.M. Leemans.
PROCESVERLOOP
De man is op 8 januari 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 9 november 2001.
De vrouw heeft op 7 juni 2002 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 19 juli 2002 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof brieven met bijlagen ingekomen, gedateerd 15 februari 2002 en 6 augustus 2002.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 19 augustus 2002.
Op 30 augustus 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun respectieve procureurs.
Nadien is op 16 september 2002, volgens afspraak ter zitting, de jaaropgave 2001 van de man bij het hof ingekomen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op 27 november 1975 met elkaar gehuwd.
Op 13 juni 2001 heeft de vrouw bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ingediend. Voorts verzocht zij een alimentatie voor haarzelf te bepalen van fl. 1.500,- per maand. De man heeft zich ten aanzien van de echtscheiding, het huurrecht en de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap gerefereerd; hij heeft verweer gevoerd tegen de verzochte alimentatie voor de vrouw.
Bij beschikking van 19 juli 2001 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage in het kader van voorlopige voorzieningen onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een voorlopige alimentatie dient te voldoen van ƒ 1.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij verzoekschrift dat op 2 augustus 2001 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de man verzocht met ingang van 21 juli 2001 de beschikking voorlopige voorzieningen van 19 juli 2001 te wijzigen met inachtneming van het besluit van de werkgever van de man, waarbij bepaald is dat de man geen consignatievergoeding meer zal ontvangen per 21 juli 2001. Bij beschikking van 6 september 2001 is het verzoek van de man afgewezen.
Bij de bestreden beschikking van de rechtbank van 9 november 2001 is tussen de man en de vrouw onder meer de echtscheiding uitge-sproken, welke op 5 april 2002 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is aan de vrouw ten laste van de man een alimen-tatie toegekend van ƒ 1.300,- per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is het huurrecht aan de vrouw toegewezen en is de scheiding en deling van de gemeenschappelijke goederen bevolen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man.
De man is geboren [in] 1953 en is alleenstaand. Blijkens de jaaropgave 2001 bedraagt het inkomen van de man ƒ 66.535,- bruto inclusief vakantietoeslag en een 13e maand. Hij is zie-kenfondsverzekerde.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 350,- huur en enige servicekosten;
- € 177,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering, werkgevers- en werk-nemersdeel,
- € 11,- aanvullende ziekenfondspremie;
- € 113,- maandtermijnen op een lening voor herin-rich-tings-kosten;
- € 17,- begrafenispremie.
Ten aanzien van de vrouw.
De vrouw is geboren [in] 1955. Zij werkt in de catering en wordt door haar werkgever gedetacheerd bij cliënten. Per vier weken be-draagt haar gemiddelde netto-inkomen op basis van 30 uur per week € 945,- exclusief vakantiegeld volgens de salarisspecificaties van april tot en met juni 2002.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie op nihil te stellen, c.q. op een bijdrage als het hof juist acht. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw een alimentatie dient te betalen van € 681,- (ƒ 1.500,-) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans deze alimentatie te bepalen op een bedrag met ingang van een datum door het hof te bepalen.
De man verzet zich daartegen en verzoekt de vrouw in haar incidenteel appel niet ontvankelijk te verklaren danwel dit af te wijzen.
de verdiencapaciteit van de vrouw
3. De vrouw werkt thans 30 uur per week, verdeeld over vijf dagen, in de cateringbranche. Het hof acht het niet redelijk van de vrouw te verlangen dat zij fulltime gaat werken. Onweersproken heeft de vrouw ter zitting gesteld dat zij tijdens het huwelijk, vanaf 1992, altijd parttime heeft gewerkt, eerst 4 uur per dag, later uitgebreid naar 6 uren per dag toen de kinderen groter waren. Voorts heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat in de cateringbranche alleen parttime werk voorhanden is. Voorts acht het hof de kans gering dat de vrouw, gelet op haar eenzijdige werkervaring, haar leeftijd en haar lage opleiding, een fulltime functie op een zodanig niveau kan vervullen, dat zij geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Aan een aanvullende, door de man te betalen, alimentatie blijft de vrouw behoefte houden.
de behoefte van de vrouw
4. De vrouw heeft in de door haar zo genoemde behoefteberekening van 4 juni 2002 opgevoerd de bijstandsnorm voor een alleenstaande en de volgende door de man niet betwiste, maandelijkse lasten
- € 399,- aan huur minus een bedrag van € 166,- zijnde de "ondergrens huursubsidie" die in de bijstandsnorm is inbegrepen;
- € 17,-; begrafenispremie.
De stelling van de man dat de vrouw ten onrechte het werknemers- en werkgeversdeel van de ziekenfondspremie heeft opgevoerd in haar netto behoefteberekening is juist, zodat het hof daarmee geen rekening houdt. Wel neemt het hof een bedrag van € 20,- per maand aan aanvullende ziekenfondspremie mee, nu de vrouw deze premie, blijkens de stukken, daadwerkelijk betaalt.
Naast het gebruik van de auto door de vrouw voor het woon-werkverkeer heeft de man niet weersproken dat zij de auto tijdens het huwelijk tevens heeft gebruikt voor privé-doeleinden. Gelet op de welstand van de partijen tijdens het huwelijk - er waren twee auto's ter beschikking- acht het hof het redelijk thans rekening te houden met de reële autokosten minus de door de werkgever ontvangen vergoeding. Voorts heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat reizen naar het werk met het openbaar vervoer geen alternatief is aangezien dat relatief veel reistijd kost in verhouding tot het aantal te werken uren per dag. Evenals de rechtbank neemt het hof een bedrag van € 113,- per maand mee in de berekening.
De vrouw heeft een bedrag van € 152,- per maand opgevoerd in haar behoefteberekening van 4 juni 2002 voor vakantie, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.824,- ( ƒ 4000,-) per jaar. De man heeft ter zitting toegegeven dat de partijen gemiddeld tweemaal per jaar op vakantie gingen, eenmaal drie weken in de zomer met de caravan hetgeen gemiddeld ƒ 3000,- per jaar kostte en om en om eenmaal per jaar ofwel een vliegreis ofwel een wintersportvakantie van één week, hetgeen gemiddeld ƒ 1.000,- per jaar kostte, zodat het hof de door de vrouw opgevoerde vakantiekosten redelijk acht.
Blijkens de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties van april tot en met juni 2002 bedraagt haar netto-inkomen gemiddeld € 945,- per vier weken, hetgeen neerkomt op gemiddeld € 1075,- per maand inclusief vakantiegeld.
Het bovenstaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat gelet op het besteedbare inkomen van de vrouw in relatie tot de door het hof in aanmerking te nemen lasten de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie van € 325,- per maand. Hieronder zal het hof bezien of de draagkracht van de man een dergelijke alimentatie toelaat.
5. draagkracht van de man
Blijkens de door de man overgelegde jaaropgave 2001 bedraagt zijn brutojaarinkomen ƒ 66.535,-. Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij geen consignatievergoeding meer ontvangt en geen overwerk meer kan verrichten. Het voornaamste door de vrouw geuite bezwaar heeft betrekking op het zondermeer accepteren door de man van het intrekken van deze vergoeding. Naast het overleggen van een brief van de werkgever van 20 juli 2001, dat sinds 20 juli 2001 geen consignatievergoeding meer wordt uitbetaald en geen overwerk meer kan worden verricht, hetgeen nogmaals is bevestigd bij brief van 21 juni 2002, heeft de man in zijn verweerschrift op het incidenteel appel uitgebreid uiteengezet dat zijn vroegere functie, waaraan deze vergoeding en het overwerk onlosmakelijk verbonden waren, is opgeheven. Voorts heeft de man ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij daartegen mondeling bezwaar heeft gemaakt. Het hof zal derhalve uitgaan van een lager jaarinkomen van de man. Het hof gaat daarbij uit van een bruto maandinkomen van € 2181,- vermeerderd met 8% vakantiegeld, de vergoeding spaarloon en een dertiende maand van € 1577,- (ƒ 3475,-), nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze 13e maand in 2002 niet meer zal ontvangen.
Ten aanzien van de lasten houdt het hof rekening met de onder de vaststaande feiten opgenomen lasten van de man, die de rechtbank heeft meegenomen en die door de vrouw (in hoger beroep) niet zijn betwist.
Voorts houdt het hof rekening met een aflossing van ƒ 200, - per maand op een doorlopend krediet, nu de vrouw niet ontkend heeft dat dit een huwelijkse schuld betreft en de man met bankafschriften heeft aangetoond daar elke maand op af te lossen. Een tussentijdse verhoging van dit krediet door de man, zoals door de vrouw gesteld, is niet gebleken. Uit een door de man overgelegd bankafschrift van de Postbank van 5 december 2001 blijkt het openstaand saldo van de lening ƒ 2.907,- te bedragen terwijl een bankafschrift van 8 mei 2002 een saldo van ƒ 2.022,- laat zien. Het voorstel van de vrouw om het restant saldo van het doorlopend krediet in een keer af te lossen door de verdeling van de spaargelden is niet haalbaar, nu de man ter zitting heeft aangegeven dat de partijen geen overeenstemming over de verdeling hebben kunnen bereiken en de man bovendien inmiddels zijn helft van het spaargeld heeft verbruikt ter aanwending voor het betalen van o.a. alimentatie en kleding.
6. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie voor de vrouw toe-laat van € 325,- per maand. Nu deze alimentatie, gelet op het onder 4. overwogene ten aanzien van haar behoefte en andere inkomsten in over-een-stem-ming is met de wettelijke maatsta-ven, terwijl ook een jusvergelijking niet tot een ander oordeel leidt, zal het hof dienovereenkomstig beslissen en de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin bepaalde alimentatie voor de vrouw vernietigen.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de alimentatie voor de vrouw en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van 5 april 2002 een alimentatie toe van € 325,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen ter-mijnen betreft bij vooruitbeta-ling te vol-doen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Kok en Duindam, bijge-staan door A. Snel als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 9 oktober 2002.