rolnummer 2200221902
parketnummer 0975317101
datum uitspraak 18 oktober 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 april 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van achtenzeventig maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
Voorts is de benadeelde partij [naam] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering met betrekking tot feit 2 en zijn de vorderingen van de benadeelde partijen Postbank N.V. en Postkantoren B.V. met betrekking tot feit 1 en feit 3 toegewezen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij [naam] heeft zich niet opnieuw gevoegd in hoger beroep.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld, dat het hoger beroep niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij op 11 januari 2001 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerkster van het postagentschap in de [naam] winkel, gelegen aan de [straat] 40-42, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van fl. 17.454,45 toebehorende aan de Postbank, welke bedreiging met geweld bestond uit het - op een voor die [slachtoffer] duidelijk zichtbare wijze - in één van zijn handen houden van een op een pistool gelijkend voorwerp en het opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Dit is een overval" en "Ik wil meer geld".
3. dat hij op 20 juli 2001 te Oostburg met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerkster van een postagentschap in de supermarkt [naam], gelegen aan de [straat] 6, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van fl. 850,=, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld bestond uit het aan [slachtoffer] tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Dit is een overval, het wapen is geladen".
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 en 3. Afpersing, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee roofovervallen. Hij is, gewapend met een (nep)pistool, postkantoren binnengegaan en heeft onder bedreiging het personeel gedwongen tot de afgifte van geld. Dit zijn zeer ernstige en verwerpelijke feiten. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze delicten uitsluitend laten leiden door zijn verlangen naar geldelijk gewin en heeft zich op geen enkele manier bekommerd om de personen die slachtoffer zijn geworden. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer beangstigend geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van overvallen nog langdurig de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden.
Daarnaast worden door feiten als de onderhavige de in het algemeen bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 23 juli 2001, eerder ter zake van diefstallen en geweld tot aanzienlijke gevangenisstraffen en een terbeschikkingstelling is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof meegewogen dat de verdachte spijt heeft betuigd van een overval, voornemens is na zijn detentie op het rechte pad te blijven en dat hij in detentie intensieve contacten onderhoudt met de reclassering.
Het hof is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de nummers 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden verbeurdverklaard, nu die aan de verdachte toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van het onder 1 of 3 bewezenverklaarde feiten zijn verkregen.
De voorwerpen vermeld onder de nummers 19, 40, 41 en 45 op deze lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Van de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 20, 21, 31, 32 en 33 zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben Postkantoren B.V. en Postbank N.V. beide ter terechtzitting vertegenwoordigd door [naam], advocaat te Rotterdam zich als benadeelde partij gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 3 tenlastegelegde tot bedragen van respectievelijk € 7.920,48 en € 382,54, alsmede vergoeding van de proceskosten, tot op heden begroot op - gelet op twee behandeldagen - twee maal € 453,78.
In hoger beroep zijn deze vorderingen aan de orde tot de - in eerste aanleg toegewezen - bedragen, vermeerderd met de door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten in hoger beroep.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij, betrekking hebbende op feit 3 niet betwist. De vordering van de benadeelde partij kan derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Daar komt bij dat de benadeelde partij, nu het hof tevens tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastgelegde komt, naar het oordeel van het hof heeft aangetoond dat ook het onder 1 tenlastegelegde feit schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde.
De vorderingen van de benadeelde partij zullen derhalve volledig worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met haar vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op respectievelijk € 7.920,48 en € 382,54, alsmede vergoeding van de proceskosten, tot op heden begroot op - gelet op twee behandeldagen in eerste aanleg en een behandeldag in hoger beroep - drie maal € 453,78 en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen, vermeld onder de nummers 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart verbeurd de voorwerpen, vermeld onder de nummers 19, 40, 41 en 45 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen vermeld onder de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 20, 21, 31, 32 en 33 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Postkantoren B.V. en Postbank N.V. tot een bedrag van respectievelijk € 7.920,48 en € 382,54 (zegge: negenenzeventighonderd en twintig Euro en achtenveertig Eurocenten en driehonderd en tweeëntachtig Euro en vierenvijftig Eurocenten) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op € 1.361,34 (zegge: dertienhonderd en éénenzestig Euro en vierendertig Eurocenten) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Silvis en Abels, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2002.