parketnummer 1010004901
datum uitspraak 18 oktober 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 1 mei 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 oktober 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de maatregel van terbeschikkingstelling van overheidswege bevolen, met het advies de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging eerst dient aan te vangen nadat de hiervoor vermelde gevangenisstraf geheel is tenuitvoergelegd.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij mevrouw [naam] toegewezen tot een bedrag van € 2.268,90 en is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij op 07 juni 2001 te Rotterdam door feitelijkheden en door bedreiging met geweld en bedreiging met andere feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (doen) brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en het tongzoenen van die [slachtoffer 1] en het vingeren van die [slachtoffer 1];
de andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met andere feitelijkheden hebben bestaan uit het die [slachtoffer 1] listiglijk een woning aan het [adres] in te lokken en die woning vervolgens afsluiten en zodoende de vlucht of het vertrek van/voor die [slachtoffer 1] onmogelijk maken en vervolgens die [slachtoffer 1] voorhouden dat haar man/vriend een schuld heeft en dat zij, die [slachtoffer 1], die schuld moet inlossen door sex met een of meer anderen en hem, verdachte, te hebben en die [slachtoffer 1] toevoegen dat zij moest doen wat hij, verdachte, zei; ander zou hij haar pijn doen.
2. dat hij op 16 december 1998 te Rotterdam door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en bedreiging met andere feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en het tongzoenen van die [slachtoffer 2],
het geweld en de andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met andere feitelijkheden hebben bestaan uit het:
- tegen die [slachtoffer 2] zeggen dat haar vriend (gok)schulden heeft en dat er wat moest gebeuren; anders zou haar vriend een kogel door zijn hoofd krijgen, en dat er niet alleen met haar vriend maar ook met haar wat kon gebeuren en dat zij de enige was die haar vriend kon helpen door met dertig mensen of met hem, verdachte, naar bed te gaan en
- vastpakken van de handen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] op bed duwen en krachtig knijpen in de borsten van die [slachtoffer 2] en uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer 2].
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof neemt uit het te vernietigen vonnis de daarin onder 1 tot en met 6c weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen over, met de volgende nadere bewijsoverweging.
Het grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in deze bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bij de beoordeling van hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, overweegt het hof in aanvulling op de door de rechtbank gegeven overwegingen voor zover die hierna opnieuw worden weergegeven, dat het hof ter terechtzitting heeft waargenomen dat de verdachte aan de rechterhand een pinkring droeg. Dat was volgens de signalementgegevens van de dader op 16 december 1998 bij deze ook het geval. Voorts heeft het hof met betrekking tot de modus operandi vastgesteld dat bij zowel hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd als hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, de verdachte aan het slachtoffer heeft gevraagd of zij een jurkje wilde aantrekken.
Daarnaast is de verdachte bij vonnis van de rechtbank van 14 oktober 1999 en in hoger beroep bij arrest van dit hof van 19 april 2000 veroordeeld, - zij het dat het hof tot een andere kwalificatie kwam - waarbij de vastgestelde feitelijkheden opvallende, sterke overeenkomsten vertonen met hetgeen thans onder 3 aan de verdachte is tenlastegelegd, te weten:
na het aanbellen bij een woning te vertellen:
- dat de man/vriend van de vrouw die opendoet schulden had;
- dat als haar man/vriend niet zou betalen, er ongelukken/vreselijke dingen konden gebeuren;
- dat de vrouw de schuld kon vereffenen door met tientallen verschillende mannen naar bed te gaan, maar dat zij ook met hem naar bed kon gaan.
Hieruit heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 en 2. Verkrachting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Straf- en maatregelmotivering
De advocaat-generaal mr Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tot twee maal toe schuldig gemaakt aan een verkrachting. In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op deze manier telkens wraak wil nemen voor hetgeen hem in zijn jeugd is aangedaan.
In december 1998 heeft de verdachte een vrouw in haar woning opgezocht en haar aldaar voorgehouden, dat haar vriend (gok)schulden had. Ook heeft hij haar bedreigd door te stellen dat met haar of met haar vriend iets zou kunnen gebeuren. De vrouw kon haar vriend slechts helpen door met dertig mannen, dan wel met de verdachte naar bed te gaan. Toen het slachtoffer duidelijk maakte dat zij niet met de verdachte naar bed wenste te gaan, heeft de verdachte de handen van de vrouw vastgepakt, haar op bed geduwd en haar vervolgens oraal en vaginaal verkracht.
In juni 2001 heeft verdachte een vrouw thuis opgebeld en haar met zware bedreigingen naar zijn woning gelokt. Vervolgens heeft hij zijn woning afgesloten en die vrouw bedreigd door haar te vertellen dat hij haar pijn zou doen, als zij niet zou doen wat hij wilde. Hij heeft die vrouw voorgehouden, dat haar vriend een grote schuld had en dat zij die moest betalen, door een aantal keren met iemand of met hem, verdachte, naar bed te gaan. Vervolgens heeft verdachte ook deze vrouw oraal en vaginaal verkracht.
Door te handelen als voormeld heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze vrouwen. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen (seksuele) driften, zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor de slachtoffers. De bewezenverklaarde feiten moeten voor de slachtoffers een schokkende en beangstigende ervaring geweest zijn die zij niet snel zullen vergeten. De ervaring leert, dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog lange tijd psychische en fysieke nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof acht de bewezenverklaarde feiten bijzonder ernstig en is dan ook van oordeel, dat daarop gereageerd dient te worden met een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de hoogte van die vrijheidsstraf heeft het hof in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 september 2002 een aantal malen tot (forse) vrijheidsstraffen is veroordeeld, onder meer terzake van soortgelijke misdrijven als thans bewezenverklaard. Tevens blijkt hieruit dat de verdachte ter zake van verkrachting in 1979 ter beschikking van de regering is gesteld, welke terbeschikkingstelling in 1982 is beëindigd. Desondanks heeft verdachte zich wederom aan twee soortgelijke delicten schuldig gemaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 07 februari 2002, opgemaakt en ondertekend door mevrouw [naam], psychiater en vast gerechtelijk deskundige en mevrouw S. Schipper, psycholoog (in samenwerking met [naam], psycholoog en vast gerechtelijk deskundige) bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht. In dit rapport staat onder meer vermeld: "Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, theatrale en narcistische trekken. Betrokkene's persoonlijkheid staat een adequate maatschappelijke aanpassing in de weg. Betrokkene houdt agressieve en seksuele driften buiten zijn bewuste beleving, teneinde zich staande te houden. Uit het psychologische testmateriaal, de vele seksuele delicten in de voorgeschiedenis en het herkenbare (monotone) patroon waarbij hij telefonisch bedreigingen uit, bestaan echter veel aanwijzingen voor seksuele problematiek bij hem. Alcohol heeft hierbij een faciliterende werking, de toch al geringe remming valt weg. Betrokkene ontbeert enig ziektebesef, hij kan ook niet anticiperen op eventuele problemen waardoor agressieve seksuele impulsen hem als het ware overvallen. Omdat betrokkene in wezen niet in staat is zelfstandig te functioneren noch om zijn problematiek te onderkennen, raakt hij daar steeds opnieuw in verstrikt en is de kans dat hij zonder behandeling in recidive vervalt ons inziens zeer groot".
De onderzoekers zijn van mening dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch dat hij in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. De onderzoekers concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt voormelde conclusies over en maakt deze tot de zijne.
De onderzoekers adviseren verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege op te leggen. Het hof verenigt zich met dit advies.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist, waarbij het hof mede heeft gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de voorafgegane veroordelingen ter zake van soortgelijke delicten. Het hof stelt vast dat de feiten, ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, misdrijven zijn die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het hof acht het, ook in het belang van de samenleving, bepaaldelijk gewenst dat eerst de op te leggen gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd alvorens met de verpleging van overheidswege een aanvang wordt gemaakt en zal derhalve een daartoe strekkend advies uitbrengen op de voet van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend komt het hof tot de conclusie, dat de na te noemen straf en maatregel passend en geboden zijn.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], wonende te Rotterdam zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van (het equivalent in Euro van) fl. 5.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.268,90.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.268,90 ten behoeve van het slachtoffer [naam].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - behoudens de daarin onder 1 tot en met 6c weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert de Minister van Justitie dat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eerst dan zal aanvangen nadat de hiervoor vermelde gevangenisstraf is tenuitvoergelegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van TWEEENTWINTIG HONDERD EN ACHTENZESTIG EURO EN NEGENTIG EUROCENT (€ 2.268,90) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van VIJFENVEERTIG DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag ten behoeve van het slachtoffer, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Silvis en Abels, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2002.