ECLI:NL:GHSGR:2002:AE9927

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200222702
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Borgesius
  • A. van den Berg
  • J. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte met mes tijdens ruzie met ex-vriendin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 oktober 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor het doden van zijn ex-vriendin tijdens een ruzie. De verdachte had zich naar het onderduikadres van het slachtoffer begeven, waar een vechtpartij ontstond. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte een mes gepakt en het slachtoffer in de rug gestoken, wat leidde tot haar overlijden door een perforatie van de lichaamsslagader. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een zwaardere straf van zeven jaren geëist, en de vordering van de benadeelde partij werd opnieuw aan de orde gesteld. Het hof heeft de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, rekening houdend met zijn emotionele kwetsbaarheden en de omstandigheden van de zaak. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.156,-. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

rolnummer 2200222702
parketnummer 1010128701
datum uitspraak 23 oktober 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 1 mei 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2002.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts is de benadeelde partij mevrouw [naam] niet- ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij heeft zich opnieuw gevoegd in hoger beroep.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE
dat hij op 16 oktober 2001 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een mes, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende komen vast te staan. De verdachte heeft zich begeven naar het (onderduik)adres van het latere slachtoffer, zijn ex-vriendin. De verdachte wist dat, door hetgeen hij haar mede zou delen, het latere slachtoffer in woede zou kunnen ontsteken. De onenigheid ontaardde in een vechtpartij. Voor of tijdens de vechtpartij kreeg de verdachte een mes in zijn handen. De verdachte heeft het mes niet weggegooid - hetgeen hij had kunnen doen - maar in zijn hand gehouden. Door met een mes in zijn hand te vechten of dóór te vechten met het latere slachtoffer, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het latere slachtoffer op een fatale plek in haar lichaam met het mes zou raken, hetgeen ook is gebeurd.
De stelling van de raadsvrouw, dat het slachtoffer buiten toedoen van de verdachte in het "stilstaande" mes is gevallen is bij het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr [naam] heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts vordert zij dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn ex-vriendin met een mes in de rug gestoken. Door deze messteek, van negen en een halve centimeter diep, is de lichaamsslagader geperforeerd, hetgeen zodanig bloedverlies en weefselschade bij de jonge vrouw heeft opgeleverd, dat zij daaraan is overleden. Daarmee heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, ontnomen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. De nabestaanden van het slachtoffer zullen haar de rest van hun leven moeten missen. Zulke feiten veroorzaken bovendien in de maatschappij gevoelens van onveiligheid, verontwaardiging en onrust.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Omtrent de persoon van de verdachte is op 5 februari 2002 een rapport opgemaakt door de psycholoog drs [naam] en de psychiater drs [naam]. Deze deskundigen zijn van mening dat bij de verdachte sprake is van een scheefgroei van de emotionele ontwikkeling, in de zin van bepaalde persoonlijke kwetsbaarheden, te weten een zekere gevoeligheid voor verlatingen in relaties, neiging tot het aangaan van intensieve contacten, een behoefte aan het verzorgen en helpen van anderen, een sterke prikkel- en spanningsbehoefte, alsmede een behoefte aan idealiseren. De persoonlijkheidskarakteristieken hebben, in combinatie met de extreme dynamiek in de relatie met het slachtoffer, mede geleid tot hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd. Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis in engere zin. De deskundigen stellen dat de hierboven genoemde persoonlijkheidskenmerken van de verdachte, in combinatie met de relationele verwikkelingen, in lichte mate hebben geleid tot het telastegelegde. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem tenlastegelegde kan worden beschouwd. De kans op recidive van een soortgelijk delict wordt als niet groot ingeschat, onder meer omdat het overlijden van het slachtoffer en de daarop volgende detentie een sterk afschrikwekkend effect op verdachte hebben.
Het hof neemt de conclusies van de bovengenoemde deskundigen over en is van oordeel dat op grond daarvan het bewezenverklaarde feit de verdachte slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte beaamd dat de detentie hem bijzonder zwaar valt en heeft hij zijn oprechte spijt betuigd.
Tenslotte heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder voor tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld.
Het hof is, alles overziende, van oordeel dat alleen de vrijheidsbenemende straf, zoals die door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden is.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft mevrouw [naam], wonende te Rotterdam zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van f. 10.190,-.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde. De benadeelde partij heeft het gevorderde bedrag gematigd tot een bedrag van € 3.156,-.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij onvoldoende gemotiveerd betwist. De vordering van de benadeelde partij zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte tevens dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.156,- ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van € 3.156,- (zegge: eenendertig honderd en zesenvijftig Euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.156,- ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van DRIEENZESTIG DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag ten behoeve van het slachtoffer, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs Borgesius, Van den Berg en Fleers, in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 oktober 2002.