parketnummer 1011000002
datum uitspraak 11 november 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te 13 mei 2002 van Rotterdam in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 oktober 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
dat hij op 13 december 2001 te Spijkenisse opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk een kogel in/door de hals van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 04 januari 2002 is overleden.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Bewijsoverweging met betrekking tot het opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - zakelijk weergegeven -:
dat verdachte [slachtoffer] - terwijl verdachte en [slachtoffer] zich op armlengte afstand van elkaar bevonden - met een pistool, dat verdachte van een ander had gekregen en waarvan hij niet wist of het geladen was, op het hoofd heeft geslagen;
dat hij vervolgens weer een slaande beweging met het pistool (dat hij in zijn rechterhand bij de kolf vasthield) in de richting van het hoofd van [slachtoffer] maakte;
dat het pistool toen afging;
dat [slachtoffer] het pistool niet heeft aangeraakt.
Het hof is, uitgaand van deze verklaring, van oordeel dat deze gang van zaken in redelijkheid geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat verdachte, handelend als hiervoor omschreven, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het pistool - waarvan hij niet wist of het geladen en, zo ja, of het doorgeladen was - zou afgaan en het slachtoffer zodoende dodelijk verwond zou kunnen worden. Aldus heeft verdachte gehandeld met opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
8. Bewijsoverweging met betrekking tot de causaliteit
De raadsman heeft gesteld dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen verdachte's handelen en de dood van het slachtoffer. Het hof verwerpt dit verweer, onder verwijzing naar met name de navolgende passages uit het rapport van de deskundige Prof. Dr. [naam], KNO-arts, d.d.18 april 2002:
"Uit de klinische gegevens en het obductieverslag valt af te leiden dat de dood van de heer [naam] het gevolg is van de verwikkelingen van de opgelopen schotwond, i.e. een uitgebreid halshaematoom, locaal en regionaal oedeem met secundaire aantasting van de wand van de a.carotis, waardoor een "blow-out" van de a.carotis. Daarna traden infectueuze verwikkelingen op en tenslotte het geleidelijk optreden van een algemeen orgaan falen met tenslotte zijn overlijden als gevolg.
Het ligt niet in de rede te veronderstellen dat het gebruik van alcohol of van verdovende middelen in het tijdvak van 24-26 december op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan dit ziekteproces.
Men kan er over speculeren of het ziekteproces anders zou zijn verlopen indien de heer [naam] niet in het tijdvak van 24-26 december het ziekenhuis had verlaten.
Het lijkt onwaarschijnlijk dat dit enige invloed zou hebben gehad: [naam] was adequaat voorgelicht over de (eventuele) verschijnselen waarop hij moest letten en wanneer hij direct terug zou moeten komen. Hij heeft blijkens de ziektegeschiedenis daarin adequaat en juist gehandeld door tijdig terug te komen.
De heer [naam] is overleden als gevolg van de door hem opgelopen schotwond."
Het hof neemt dit oordeel over, maakt het tot het zijne en constateert dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van verdachte's handelen aan hem valt toe te rekenen.
Met name staan het snelle ontslag uit het ziekenhuis en de eigen gedragingen van het slachtoffer zoals door de raadsman gesteld - daargelaten of het slachtoffer überhaupt iets ten nadele van zijn eigen gezondheid heeft gedaan - niet in de weg aan het aannemen van een oorzakelijk verband tussen verdachte's onderwerpelijke handelen en de dood van het slachtoffer.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11.1.
De advocaat-generaal mr. Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
11.2.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
11.3.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft zich - voorzien van een geladen pistool, waarvan hij zich niet had vergewist of het geladen, en zo ja, of het doorgeladen was - naar het slachtoffer begeven, nadat hij eerder op de dag tijdens een ripdeal door het slachtoffer was beroofd. Verdachte is, nadat hij het slachtoffer op straat tegenkwam, direct de confrontatie met het slachtoffer aangegaan. Verdachte heeft hierbij het slachtoffer van zijn fiets geschopt. Tijdens een worsteling die direct daarop tussen verdachte en het slachtoffer ontstond, heeft het slachtoffer door toedoen van verdachte een doorschotverwonding in het halsgebied opgelopen. Het slachtoffer is enkele weken later aan zijn verwondingen overleden.
Het behoeft geen betoog dat het hier om een zeer ernstig feit gaat, temeer nu dit feit op de openbare weg en op klaarlichte dag is gepleegd. Bovendien is onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 oktober 2001, al eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsmisdrijven.
11.4
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het rapport, d.d. 16 april 2002, opgemaakt en ondertekend door [naam], psycholoog NIP, met als conclusie dat er bij verdachte geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en/of voor een aanmerkelijk gebrekkige ontwikkeling. Er zijn dan ook geen argumenten aanwijsbaar op grond waarvan er tot eventuele vermindering van de toerekeningsvatbaarheid kan worden geconcludeerd;
- het rapport van het Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam en Dordrecht, d.d. 25 april 2002, opgemaakt en ondertekend door [naam], psychiater i.o. en [naam], supervisor, forensisch psychiater, met als conclusie dat verdachte uit vrije wil de keus heeft gemaakt zich in te laten met wederrechtelijke activiteiten en zelf verantwoordelijk is voor zijn rol in het beloop ervan.
Het tenlastegelegde kan volgens voormelde deskundigen aan de verdachte worden toegerekend.
Het hof onderschrijft de conclusies van de deskundigen dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
11.5
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf.
Het is op deze grond dat het hof de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.
11.6
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam] [adres], nabestaande van [naam], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan het slachtoffer [naam] primair tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.980,16 euro.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.980,16 euro ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [naam].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het primair bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] [adres] tot het gevorderde bedrag van DRIEDUIZENDNEGENHONDERDTACHTIG EURO EN ZESTIEN EUROCENT (€ 3.980,16)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.980,16 ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 44 dagen.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van € 3.980,16 ten behoeve van de benadeelde partij [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van € 3.980,16 komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Gerritzen en Van der Putten-Göbbels, in bijzijn van de griffier mr. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 novebmer 2002.