rolnummer 2200021602
parketnummer 0975306601
datum uitspraak 12 november 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 3 december 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 oktober 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis en met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij op 07 maart 2001 te Moerkapelle, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer fl. 17.500,= en twee mobiele telefoons en twee laptops, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en familieleden van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- meermalen richten en/of voorhouden van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en familieleden van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- in de nek slaan van die [slachtoffer 1] en
- trachten de handen van die [slachtoffer 1] te knevelen en
- in een kast opsluiten van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- (daarbij) toevoegen van de woorden: "Dit is een overval" en/of "Waar is de kluis" en/of "Ga op de grond liggen. Ga op je knieën zitten met je handen op je rug";
2 subsidiair. dat hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2001 tot en met 7 maart 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een (bestel) auto, merk Nissan Sunny, kenteken AA-00-BB, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3. dat hij op 9 juli 2001 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit garagebedrijf "Naam", heeft weggenomen een geldkistje met inhoud en een kluis met geld en twee kentekenbewijzen en drie diskettes, toebehorende aan Autobedrijf "Naam", zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht door een deur van die garage te forceren (met een breekijzer) en een kast open te breken;
4. dat hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 12 juli 2001, te Gouda een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder sub 7, te weten een knalsein (SIM EXPLOSION AND FLASH DM 54), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken.
Feit 2 subsidiair: Medeplegen van schuldheling.
Feit 3: Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Renckens heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur vier jaren en zes maanden, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis van eerste aanleg, alsmede met beslissingen omtrent de benadeelde partijen als vermeld in het vonnis van eerste aanleg.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewapende overval in een woning. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de slachtoffers -een gezin bestaande uit vader, moeder en twee jonge kinderen- op gewelddadige wijze overrompeld en bedreigd en hebben de slachtoffers op buitengewoon bedreigende wijze een aanzienlijk geldbedrag en goederen afhandig gemaakt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een dergelijke overval nog gedurende lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden en voor kinderen geldt dit in verhevigde mate. Daarnaast brengen zulke feiten ook angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid bij de burgers teweeg.
Bovendien heeft hij een auto voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto gestolen was. Dit handelen van verdachte bevordert het plegen van diefstallen en berokkent grote schade aan de slachtoffers.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan een inbraak in een garagebedrijf. Dit is een feit, dat doorgaans naast onrustgevoelens financiële schade voor de slachtoffers met zich brengt.
Ten slotte heeft de verdachte ongeoorloofd een knalsein voorhanden gehad. Het ongeoorloofde bezit van een dergelijk vuurwapen brengt het risico met zich dat de bezitter ervan deze in een voorkomend geval zal gebruiken met alle gevolgen van dien.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De inbeslaggenomen voorwerpen vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 3 en 4 dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij aan de verdachte toebehoren en het ongeoorloofde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 2 zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van
ƒ 22.500,-.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Voorts hebben zich in het onderhavige strafproces [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en elk een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van ƒ 7.500,-.
In hoger beroep zijn deze vorderingen wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De verdachte heeft de vorderingen van de benadeelde partijen betwist.
Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelde partijen aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde.
De vorderingen van de benadeelde partijen zullen derhalve in eurobedragen worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht met zijn mededader aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 tenlastegelegde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 5.105,03 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], alsmede van drie bedragen van € 1.701,68 ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], in termijnen te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 310, 311, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 3 en 4.
Gelast de teruggave van het voorwerp vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 2 aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het gevorderde bedrag van € 10.210,05 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag hoofdelijk met [mededader] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelden partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tot het gevorderde bedrag van € 3.403,35 per benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om deze bedragen hoofdelijk met [mededader] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in verband met hun vorderingen hebben gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.105,03 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen in dertien termijnen van twaalf keer € 400,- en één keer € 305,03, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van honderd dagen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van drie keer een bedrag van € 1.701,68 ten behoeve van slachtoffers [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], te betalen in negen termijnen van acht keer € 200,- en één keer € 101,68, welke bedragen bij gebreke van betaling en verhaal telkens worden vervangen door hechtenis voor de tijd van vierendertig dagen.
Bepaalt dat betaling op een schuld aan een slachtoffer tevens geldt als betaling op deze schuld aan de Staat en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Silvis en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier mr Prinsen. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2002.