ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0875

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
114-D-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Labohm
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en kind na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 november 2002, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend voor een omgangsregeling met zijn kind, terwijl de moeder, verweerder in hoger beroep, zich verzet tegen dit verzoek. De moeder heeft aangegeven dat de omgang met de vader schadelijk is voor het welzijn van het kind, en heeft een brief van haar huisarts overlegd ter verklaring van haar afwezigheid tijdens de zitting. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport geconcludeerd dat het onmogelijk is gebleken om het hof te adviseren over een omgangsregeling, omdat geplande proefcontacten niet zijn doorgegaan. De Raad heeft echter ook aangegeven dat het in het belang van het kind is om contact met de vader te hebben en dat uitstel van contact schadelijk kan zijn.

Het hof overweegt dat het wettelijk uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met de niet met het gezag belaste ouder, tenzij er sprake is van ontzeggingsgronden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen ontzeggingsgronden aanwezig zijn en dat de zorgen van de moeder over de voedselallergie van het kind geen beletsel vormen voor omgang. Het hof benadrukt dat het in het belang van het kind is om zo snel mogelijk contact met de vader te hebben en dat de moeder verplicht is om hieraan mee te werken. De moeder moet ervoor zorgen dat het kind wordt voorbereid op de omgang en hulpverlening inschakelen om de angsten van het kind te behandelen.

De beslissing van het hof houdt in dat er een gefaseerde omgangsregeling wordt vastgesteld, die begint op 1 februari 2003. De vader krijgt het recht om het kind op bepaalde zaterdagen bij zich te hebben, met een geleidelijke uitbreiding van de omgang. Het hof heeft ook benadrukt dat de moeder verplicht is om de informatieregeling na te komen die eerder door de rechtbank is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

Uitspraak : 6 november 2002
Rekestnummer : 114-D-01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 00-7850
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr.L.M.J. Verheul-Duyverman,
tegen
[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr.W. Taekema.
HET VERDERE PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 6 juni 2001, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de behandeling pro forma aangehouden teneinde de raad een nieuw onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden om te komen tot een omgangsregeling tussen de vader en [het kind]. Aan de raad is verzocht gedurende dat onderzoek een aantal proefcontacten te realiseren en het hof daarover te rapporteren.
Bij brief van 26 april 2002 heeft de raad het rapport van 24 april 2002 aan het hof doen toekomen.
Op 25 september 2002 is de zaak verder mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. K. Wijnmalen; mr. A.J.A.M. Mureau voor de moeder. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Zij heeft ter verklaring van haar afwezigheid een brief van haar huisarts laten overleggen.
Voorts is verschenen de heer [R.] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).
VERDERE BEOORDELING
1. De raad concludeert in zijn rapport van 24 april 2002 dat het onmogelijk is gebleken om het hof te adviseren ten aanzien van een eventuele omgangsregeling tussen de vader en [het kind]. Uit het rapport blijkt dat de vijf geplande begeleide proefcontacten geen van alle doorgang hebben gevonden. [het kind] ging niet vrijwillig mee naar het kantoor van de raad voor het eerste proefcontact. Nadat iemand van de raad was gekomen om hem thuis op te halen en ook dat niet lukte, is afgesproken dat het eerste proefcontact geen doorgang zou vinden en de volgende afspraak gewoon zou doorgaan. Een week voor de volgende geplande afspraak heeft de moeder deze afgebeld met de mededeling dat de contacten zeer nadelig zijn voor de gezondheid en het welbevinden van [het kind]. De moeder gaf in een gesprek met de raadsonderzoeker aan dat de vader, indien hij het beste voor heeft met zijn zoon, begrip moet opbrengen voor deze situatie. Naar haar mening zou de vader zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling moeten intrekken, totdat het moment aanbreekt dat er wel ruimte is voor contact. De moeder kon niet aangeven wanneer dat moment aanbreekt.
Ter zitting heeft de raad als zijn mening te kennen gegeven dat er omgang tussen [het kind] en de vader tot stand moet komen en dat uitstel daarvan geen zin heeft en voor het welzijn van [het kind] zelfs averechts zal werken. De weerstand en angst bij [het kind] worden door uitstel van contact met zijn vader alleen maar groter en dat is schadelijk voor het kind. De raad is van mening dat [het kind] moet leren met zijn angsten om te gaan en dat de moeder hem daartoe de ruimte moet bieden door hulpverlening in te schakelen. Uit het feit dat de moeder dit tot nu toe niet heeft gedaan, leidt de raad af dat de moeder onvoldoende het belang inziet van omgang tussen de vader en [het kind]. De raad heeft geopperd dat de moeder de kinderpsycholoog die onderzoek doet naar de eventuele hoogbegaafdheid van [het kind], tevens inschakelt om de angsten van [het kind] te behandelen.
2. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij ervaart dat de moeder geen overleg met hem wil en dat zij helemaal niet wil meewerken aan het tot stand brengen van contact tussen [het kind] en de vader. Hij maakt zich er zorgen over dat [het kind] behept lijkt te zijn met allerlei negatieve beelden over de vader, die niet kloppen. In reactie op de stelling van de moeder dat [het kind] niet aan contact met de vader toe is, brengt de vader naar voren dat [het kind] volgens hem te jong is om te kunnen beoordelen of hij de vader wil zien. Naar zijn mening blijkt uit de informantenronde die de raad voor het onderzoek heeft gehouden, dat de moeder zeer beschermend jegens [het kind] is en dat het kind de moeder kan bespelen. De vader wil graag iets voor [het kind] kunnen betekenen en hij is van mening dat contact tussen hem en [het kind] voor hen beiden van belang is. Hij realiseert zich dat hernieuwd contact geleidelijk opgebouwd zal moeten worden en dat het in het begin moeilijk zou kunnen zijn; alle begin is moeilijk, zo stelt hij. De informatie die hij van de moeder ontvangt over [het kind], vindt hij te summier.
3. De raadsvrouwe van de moeder heeft ter zitting namens de moeder medegedeeld dat [het kind] het niet aankan om contact met de vader te hebben, omdat hij last heeft van angst en spanning. De moeder wil dan ook dat [het kind] rust krijgt en dat afgewacht zal worden wanneer [het kind] toe is aan contact met de vader.
4. Het hof overweegt als volgt.
Het wettelijk uitgangspunt is dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben. Deze regel lijdt slechts uitzondering, indien de rechter tot het oordeel komt dat er sprake is van één van de ontzeggingsgronden die in de wet limitatief zijn genoemd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat een van de ontzeggingsgronden aanwezig is. Het enige praktische probleem dat de moeder zorgen kon baren, met name toen [het kind] jonger was, is de voedselallergie van [het kind]. Gelet op de leeftijd van [het kind] en het feit dat hij ook op school zonder de moeder kan functioneren, is de allergie naar het oordeel van het hof geen beletsel voor omgang tussen [het kind] en de vader. De vader moet naar het oordeel van het hof heel goed in staat worden geacht hiermee zorgvuldig om te gaan.
Het argument van de moeder, dat [het kind] niet toe is aan contact met zijn vader en dat moet worden afgewacht wanneer hij zijn vader wil zien, is gelet op de jonge leeftijd van [het kind] naar het oordeel van het hof geheel strijdig met het belang van [het kind]. Het is juist in het belang van [het kind] dat hij zo spoedig mogelijk weer contact heeft met zijn vader. De moeder is verplicht hieraan al haar medewerking te verlenen. Zij zal [het kind] in de gelegenheid moeten stellen met zijn angsten om te gaan, door het inschakelen van hulpverlening. De psycholoog die onderzoek doet naar de begaafdheid van [het kind] zou hieraan wellicht kunnen meewerken. Het hof is van oordeel dat de moeder vóór 1 februari 2003 [het kind] moet hebben kunnen voorbereiden op contacten met zijn vader en dat zij eveneens vóór die datum hulpverlening voor hem moet hebben kunnen inschakelen. Vanaf die datum zal het hof een omgangsregeling bepalen, die gefaseerd wordt opgebouwd, zoals in het onderstaande beslist.
Ten overvloede overweegt het hof, dat de moeder uiteraard steeds is verplicht de informatieregeling na te komen, zoals deze is bepaald bij beschikking van de rechtbank van 13 december 2000 en vervolgens is bekrachtigd en aangevuld bij beschikking van dit hof van 6 juni 2001.
5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat de moeder aan een omgangsregeling zal meewerken als [het kind] ouder is en zelf aangeeft de vader te willen zien, onder voorwaarde dat [het kind] dan zelf kan aangeven wat hij wel en niet mag eten en het beter gaat met zijn gezondheid, en opnieuw beschikkende:
bepaalt een om-gangsregeling tussen de vader en [het kind], inhoudende:
- met ingang van 1 februari 2003 is de vader gerechtigd [het kind] eenmaal per 14 dagen op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur bij zich te hebben;
- met ingang van 1 mei 2003 is de vader gerechtigd [het kind] eenmaal per 14 dagen op zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur bij zich te hebben;
- met ingang van 1 augustus 2003 is de vader gerechtigd [het kind] eenmaal per 14 dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij zich te hebben;
- met ingang van 1 november 2003 is de vader gerechtigd [het kind] eenmaal per 14 dagen van zaterdag 10.00 uur tot 19.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij zich te hebben;
- met ingang van 1 februari 2004 is de vader gerechtigd [het kind] eenmaal per 14 dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij zich te hebben;
waarbij de moeder ervoor dient te zorgen dat [het kind] bij de vader komt, door hem daarheen te brengen danwel aan de vader te vragen hem te komen halen; de vader brengt [het kind] bij de moeder terug;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Labohm en Van Montfoort, bijge-staan door mr. Verkuil als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 6 november 2002.