ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0876

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
101-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • J. Labohm
  • M. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbijdrage ten laste van de man in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 oktober 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente Delft moet betalen. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage om de verhaalsbijdrage te verlagen. De gemeente had in 1998 een verhaalsbijdrage van ƒ 880,- per maand vastgesteld, die de man niet had voldaan. De rechtbank had in een eerdere beschikking de verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw en het kind vastgesteld op € 183,62 per maand. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen voor zover deze strekt ten behoeve van de vrouw, en om de verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw op nihil te stellen. De gemeente gaf aan de verhaalsbijdrage voor de vrouw met ingang van 1 mei 1998 op nihil te stellen, maar handhaafde de bijdrage voor het kind. Het hof oordeelde dat de man de verhaalsbijdrage voor de vrouw op nihil kon stellen, en compenseerde de proceskosten zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van de betrokken partijen en de wettelijke maatstaven voor bijstandsverlening.

Uitspraak

Uitspraak : 30 oktober 2002
Rekestnummer : 101-H-02
Rekestnr. rechtbank : 01-3893
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.C. Schmidt,
tegen
de GEMEENTE DELFT,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: N.F. Bakboord.
PROCESVERLOOP
De man is op 8 februari 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de recht-bank te 's-Gravenhage van 11 december 2001.
De gemeente heeft op 19 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 6 maart 2002. Voorts is ingekomen een fax van 1 oktober 2002.
Van de zijde van de gemeente is bij het hof op 30 september 2002 een fax ingekomen.
Uit de inhoud van de fax van de gemeente van 30 september 2002 en de fax van de man van
1 oktober 2002 blijkt dat de partijen geen behoefte meer hebben aan de door het hof geplande mondelinge behandeling zodat deze geen doorgang heeft gevonden.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man is van [1977 tot in ] 1994 gehuwd geweest [( )]. Uit dit huwelijk is [in] 1987 geboren de minder[het kind]e[zoon], hierna te noemen: [het kind]. Sinds het uiteengaan van de man en de vrouw verblijft [het kind] bij de vrouw.
Noch bij de echtscheidingsbeschikking noch bij een latere beschikking is er ten laste van de man alimentatie voor de vrouw en/of kinderalimentatie opgelegd.
De gemeente verleent sinds 15 november 1993 naar de norm van een alleenstaande ouder bijstand aan de vrouw, mede ten behoeve van [het kind].
Op 20 april 1998 heeft de gemeente de man een verhaalsbesluit gezonden waarin de verhaalsbijdrage voor de man vanaf 1 mei 1998 werd vastgesteld op ƒ 880,- (€ 399,33) per maand, zijnde de volledige bruto bijstandsuitkering zoals door de vrouw is of zal worden genoten. De man heeft de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet aan haar voldaan.
Op 17 september 1998 heeft de gemeente de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht de verhaalsbijdrage ten laste van de man met ingang van 1 mei 1998 te bepalen op ƒ 880,-
(€ 399,33) per maand, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw voortduurt.
Bij beschikking van 12 oktober 1999 heeft de rechtbank het verzoek van de gemeente toegewezen.
Op 15 juni 2001 heeft de man de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht - met wijziging van de beschikking van 12 oktober 1999 - de verhaalsbijdrage ten laste van de man met ingang van
1 mei 1998 te bepalen op ƒ 442,37 (€ 200,74) per maand en met ingang van 1 augustus 1998 vast te stellen op ƒ 380,77 (€ 172,79) per maand.
Op 12 juli 2001 heeft de gemeente de verhaalsbijdrage naar aanleiding van dit verzoek van de man herzien met ingang van 1 mei 1998 en deze vastgesteld op:
- ƒ 440,- (€ 200,-) per maand voor de periode van 1 mei 1998 tot en met 30 juni 1998, te splitsen in een bijdrage ten behoeve van [het kind] van ƒ 250,- (€ 113,45) en een bijdrage ten behoeve van de vrouw van ƒ 190,- (€ 86,22);
- ƒ 370,- (€ 168,-) per maand voor de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 december 1998, te splitsen in een bijdrage ten behoeve van [het kind] van ƒ 250,- (€ 113,45) en een bijdrage ten behoeve van de vrouw van ƒ 120,- (€ 54,45);
- ƒ 382,20 (€ 173,40) per maand voor het jaar 1999, te splitsen in een bijdrage ten behoeve van [het kind] van ƒ 258,25 (€ 117,19) en een bijdrage ten behoeve van de vrouw van ƒ 123,95 (€ 56,25);
- ƒ 391,75 (€ 177,77) per maand voor het jaar 2000, te splitsen in een bijdrage ten behoeve van [het kind] van ƒ 264,70 (€ 119,80) en een bijdrage ten behoeve van de vrouw van ƒ 127,05 (€ 57,65);
- ƒ 404,64 (€ 183,62) per maand over het jaar 2001, te splitsen in een bijdrage ten behoeve van [het kind] van ƒ 273,40 (€ 124,06) en een bijdrage ten behoeve van de vrouw van ƒ 131,24 (€ 59,55).
Hierop heeft de man op 9 november 2001 zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij verzoekt de verhaalsbijdrage voor zover deze strekt ten behoeve van de vrouw vanaf 1 mei 1998 op nihil te stellen, waarbij hij instemt met de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdragen voor zover deze strekken ten behoeve van het kind.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw en [het kind] over de periode van 1 mei 1998 tot 1 juli 2001 vastgesteld op datgene wat de man tot dan toe aan de gemeente betaald had. Voorts is de verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw en het kind met ingang van 1 juli 2001 vastgesteld op € 183,62 (ƒ 404,64) per maand, te weten € 59,55 (ƒ 131,24) per maand ten behoeve van de vrouw en € 124,06 (ƒ 273,40) per maand ten behoeve van [het kind].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de door de rechtbank vastgestelde verhaalsbijdrage strekt ten behoeve van de vrouw en, opnieuw beschikkende, de door de man te betalen verhaalsbijdrage voor zover deze strekt ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 mei 1998 op nihil te stellen. De man heeft geen bezwaar tegen de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde verhaalsbijdrage voor zover deze strekt ten behoeve van [het kind].
2. De gemeente laat bij fax van 30 september 2002 weten dat zij de verhaalsbijdrage voor zover deze strekt ten behoeve van de vrouw vanaf 1 mei 1998 op nihil stelt en dat zij de verhaalsbijdrage voor zover deze strekt ten behoeve van [het kind] handhaaft. De gemeente verzoekt te bepalen dat de man dan wel dat iedere partij de proceskosten zal dragen.
3. De man verzoekt bij fax van 1 oktober een beschikking te geven conform hetgeen waarom hij in beroepschrift heeft verzocht, nu de gemeente zich bereid heeft verklaard de verhaalsbij-drage voorzover deze strekt ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 mei 1998 op nihil te stellen, hetgeen overeenkomt met zijn verzoek. De man verzet zich tegen het verzoek van de gemeente voorzover dit verzoek ertoe strekt de man te veroordelen in de proceskosten.
4. De bijstand wordt als gezinsbijstand verleend. Bij het bepalen van de behoefte aan bijstand worden de middelen en behoeften van alle gezinsleden bij elkaar opgeteld. In dit stelsel is geen plaats voor een splitsing van de aan bijstand toegekende bedragen in gedeelten die geacht moeten worden ten behoeve van één of meer bepaalde gezinsleden te strekken. In de brief van de gemeente van 12 juli 2001 leest het hof dat de draagkracht van de man per maand is:
- vanaf 1 mei 1998 tot en met 31 december 1998 ƒ 250,- (€ 113,45);
- vanaf 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 ƒ 258,25 (€ 117,19);
- vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 ƒ 264,70 (€ 119,80);
- vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 ƒ 273,40 (€ 124,06), en
- vanaf 1 januari 2002 tot en met heden ƒ 273,40 (€ 124,06) te verhogen met de wettelijke indexering.
In het aanvullend wijzigingsverzoek van de man van 9 november 2001 leest het hof dat de man het eens is met de hierboven genoemde draagkracht. Op grond van de overgelegde stukken acht het hof de bedragen zoals hierboven onder overweging 4 genoemd in overeen-stemming met de wettelijke maatstaven. Hieruit volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen.
5. In verband met de complexiteit van de zaak voor de beide partijen ziet het hof geen aanleiding de man in de proceskosten te veroordelen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de man per maand aan de gemeente moet voldoen ter zake van gemaakte en nog te maken kosten van bijstand:
- vanaf 1 mei 1998 tot en met 31 december 1998 ƒ 250,- (€ 113,45);
- vanaf 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 ƒ 258,25 (€ 117,19);
- vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 ƒ 264,- (€ 119,80);
- vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 ƒ 273,40 (€ 124,06),
- vanaf 1 januari 2002 tot en met heden ƒ 273,40 (€ 124,06) te verhogen met de wettelijke indexering;
compenseert de kosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Labohm en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Groenleer als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 30 oktober 2002.