ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0878

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
270-R-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Gerretsen-Visser
  • Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en uithuisplaatsing van minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 oktober 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarig kind, hierna te noemen [het kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam te vernietigen en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. Subsidiair verzocht zij om voorwaarden te stellen aan de uithuisplaatsing, waaronder de verplichting voor Jeugdzorg om binnen een maand een nieuw hulpverleningsplan op te stellen. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [het kind], geboren in 1991, en heeft ook twee jongere kinderen. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om uitbreiding van de bezoekregeling met [het kind], die door de kinderrechter was afgewezen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder beoordeeld en vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep met betrekking tot de bezoekregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat er bij [het kind] sprake is van ernstige gedragsproblematiek en dat terugplaatsing naar de moeder momenteel niet aan de orde is. De moeder heeft aangegeven dat zij niet betrokken is geweest bij het evaluatieverslag van Jeugdzorg en dat er verouderde informatie is gebruikt. Jeugdzorg heeft echter aangegeven dat [het kind] momenteel een stabiele opvoedingssituatie heeft en dat het in haar belang is dat deze situatie behouden blijft. Het hof heeft besloten dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigd.

De moeder is niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot uitbreiding van het belcontact tussen [het kind] en haar broertje en zusje, maar het hof heeft vastgesteld dat Jeugdzorg heeft toegezegd dat deze contacten kunnen worden uitgebreid. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder met haar jongste kinderen [het kind] eenmaal in de drie weken mag bezoeken, met ingang van 26 oktober 2002. De overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

Uitspraak : 30 oktober 2002
Rekestnummer : 270-R-02
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 02-202
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [X],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. G.D. Haytink.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1.],
wonende te Espel,
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 1 mei 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 5 februari 2002.
Jeugdzorg heeft op 5 juli 2002 een verweerschrift ingediend, hetwelk door het hof als een pleitnota is beschouwd, nu de termijn voor het indienen van een verweerschrift was verstreken.
Op 14 augustus 2002 is de zaak mondeling behandeld. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 16 oktober 2002 om Jeugdzorg alsnog in de gelegenheid te stellen het hulpverleningsplan aan te passen als Jeugdzorg dit noodzakelijk acht, de omgang tussen de moeder en [het kind] te evalueren en de rapportage van de Singel over te leggen.
Bij brief van 27 september 2002 is van de zijde van Jeugdzorg het hulpverleningsplan en het evaluatieverslag bij het hof ingekomen. Voorts is van de zijde van Jeugdzorg een brief ingekomen, gedateerd 11 oktober 2002.
Van de zijde van de moeder is bij het hof een brief ingekomen, gedateerd 4 oktober 2002.
Op 16 oktober 2002 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. R. van Noord, advocaat te Ridderkerk, namens Jeugdzorg drs. [P.] en mevr. [v.d. B.] en namens de raad dhr. [v. T.]. De vader is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over haar thans nog minderjarige kind:
[geboren in] 1991, hierna te noemen: [het kind].
[het kind] heeft een zusje: [geboren in] 1995, en een broertje: [geboren in] 1996.
Bij beschikking van 20 januari 1995 heeft de recht-bank te Rotterdam [het kind] onder toe-zicht van Jeugdzorg gesteld. Deze ondertoezichtstelling is in november 1997 opgeheven.
Bij beschikking van 9 november 1999 heeft de rechtbank te Rotterdam [het kind] opnieuw onder toe-zicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is verschillende malen verlengd, laatstelijk bij beschikking van 6 november 2001 van de rechtbank te Rotterdam tot 9 november 2002.
Bij beschikking van eveneens 9 november 1999 heeft de rechtbank machtiging verleend aan Jeugdzorg om [het kind] uit huis te plaatsen in een tehuis voor opvoeding en verzorging. Bij beschikking van 8 november 2000 heeft de kinderrechter machtiging verleend om [het kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor buitengewone behandeling. Deze machtiging is bij beschikking van 6 november 2001 verlengd tot 9 november 2002.
Op 23 januari 2002 heeft Jeugdzorg bij de rechtbank een spoedmachtiging uithuis-plaatsing verzocht, in die zin dat de lopende machtiging tot uithuisplaatsing wordt gewijzigd in een machtiging tot plaatsing van [het kind] in een gezinshuis, te weten "De Singel" te Schiedam.
Bij tussenbeschikking van 23 januari 2002 is met ingang van die datum machtiging verleend [het kind] voor de duur van 14 dagen in een voorziening voor opvoeding en verzorging te plaatsen.
Bij de opvolgende - bestreden - beschikking heeft de kinderrechter Jeugdzorg gemachtigd [het kind] met ingang van 5 februari 2002 tot 9 november 2002 te plaatsen in gezinshuis "De Singel" te Schiedam.
BEOORDELING
1. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
primair
- het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen;
subsidiair
- het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing slechts toe te staan onder de voorwaarde dat Jeugdzorg binnen 1 maand na de ten deze af te geven eindbeschikking een nieuw hulpverleningsplan met betrekking tot [het kind] opstelt, waarin als uitgangspunt wordt genomen dat [het kind] op termijn weer thuis wordt geplaatst, waarin de ontwikkeling van de moeder tot uitdrukking komt en waarbij het PAR rapport van 29 februari 2000 buiten beschouwing wordt gelaten;
- te bepalen dat de bezoekregeling tussen moeder en [het kind] per direct wordt uitgebreid naar een onbegeleide bezoekregeling van een keer per twee weken gedurende 4 uur per bezoek;
- te bepalen dat de telefoonregeling tussen [het kind], [haar zusje en broertje] iedere maandag plaatsvindt van 16.30 - 16.40 uur. Jeugdzorg verzet zich hiertegen.
2. De moeder heeft aangegeven dat zij niet betrokken is geweest bij het evaluatieverslag van 'De Singel'. Jeugdzorg gaat vaak uit van oude informatie, waardoor er een verouderd beeld ontstaat van de situatie van [het kind]. Dit geeft de moeder een onbevredigend gevoel. De moeder is van mening dat zij onjuist is voorgelicht over de stand van zaken met betrekking tot haar relatie met [het kind]. Het hulpverleningsplan dient er op gericht te zijn [het kind] op termijn weer thuis te laten wonen. De situatie van de moeder wordt slechter voorgesteld dan die in werkelijkheid is. Ten onrechte wordt de indruk gewekt dat de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder onvoldoende zijn. Zij is onder behandeling van een psychotherapeute en heeft zich in het afgelopen jaar goed ontwikkeld. Haar twee jongste kinderen zijn inmiddels weer thuisgeplaatst, waaruit kan worden afgeleid dat moeder zich in positieve zin heeft ontwikkeld. De moeder heeft een goed contact met de schoolleiding van [het kind].
3. Jeugdzorg is de stellige overtuiging toegedaan dat [het kind] voorlopig niet bij haar moeder kan gaan wonen. Jeugdzorg heeft waardering voor het streven van de moeder om haar eigen problemen beter hanteerbaar te maken. Ook al zou moeder een goede ontwikkeling doormaken of inmiddels hebben doorgemaakt, dan nog zou herstel van de opvoedingsrelatie een zeer (te) lange periode vergen. [het kind] heeft momenteel een stabiele opvoedingssituatie, waar zij een positieve ontwikkeling doormaakt en die situatie moet naar het oordeel van Jeugdzorg blijven bestaan. [het kind] wil iedereen te vriend houden. Ze vindt het moeilijk om tegen iemand 'nee' te zeggen. [het kind] heeft geen goed contact met haar begeleidster in 'De Singel', daarentegen heeft ze wel een goede band met de weekendpleegmoeder. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben wanneer de moeder aanwezig is bij de evaluatiegesprekken. Jeugdzorg heeft toegezegd dit met 'De Singel' te zullen bespreken. Jeugdzorg heeft benadrukt dat er in het verleden communicatieproblemen zijn geweest tussen Jeugdzorg en de moeder, maar dat er aan de zijde van Jeugdzorg ook fouten zijn gemaakt. Jeugdzorg heeft ter zitting haar standpunt dat de moeder haar problemen met [het kind] zou delen ingetrokken. Jeugdzorg vindt het belangrijk dat er eerst een specialistisch onderzoek wordt aangevraagd om een meer diepgaand zicht te krijgen in de wijze waarop [het kind] haar moeder beleeft en in het bijzonder of [het kind] ernstige loyaliteitsproblemen naar haar moeder toe ervaart. Daarbij zal ook bezien worden welke begeleiding [het kind] nodig heeft.
4. Ter terechtzitting heeft de raad aangegeven dat zij het in grote lijnen eens is met de stellingen van Jeugdzorg. De Raad heeft benadrukt dat er op korte termijn een onderzoek dient te komen om het perspectief voor [het kind] duidelijk te maken.
5. Uit de aan het hof overgelegde rapportage en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat er bij [het kind] sprake is van ernstige gedragsproblematiek. Terugplaatsing van [het kind] naar de moeder is thans niet aan de orde. Door moeders problematische voorgeschiedenis en door het onvoldoende kunnen reguleren van haar agressie bleek de moeder niet in staat te zijn voor [het kind] te zorgen. [het kind] trok zich de problemen van haar moeder aan en ging dan mee in moeders verdriet. [het kind] is een ander meisje dan de twee andere kinderen van de moeder. [het kind] heeft een ander verleden en zij heeft beschadigingen in haar persoonlijke ontwikkeling opgelopen waarvoor meer tijd en specifieke aandacht nodig is. Ze functioneert op zwak begaafd niveau. Er is sprake van een verstoorde gehechtheidrelatie en [het kind] heeft een aantal ernstige traumatische mishandelingen meegemaakt. Ze is in het begin van haar ontwikkeling al ernstig tekort gekomen. In het afgelopen halfjaar heeft [het kind] een goede ontwikkeling doorgemaakt in het gezinshuis waar ze woont. [het kind] heeft thans een stabiele leefomgeving. Ze heeft duidelijk baat bij het behandelklimaat van het gezinshuis. Daarnaast zijn er tekenen die er op wijzen dat moeder ook vooruitgang boekt in het creëren van een beter opvoedingsklimaat. Het hof acht het in het belang van [het kind] dat er een FORA-onderzoek wordt verricht. Jeugdzorg heeft de vragen - welke van belang zijn voor het onderzoek - opgesteld. De moeder kan zich met deze vragen verenigen. Het hof acht het daarbij wenselijk dat ook de situatie van de moeder wordt onderzocht, met het oog op een eventuele terugkeer van [het kind] in het gezin van de moeder. Hier hebben Jeugdzorg en de moeder ter terechtzitting mee ingestemd. Op grond van het vorenoverwogene en op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel, dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [het kind] nog steeds aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking op dat punt dient te worden bekrachtigd.
6. Ten aanzien van het verzoek van de moeder betreffende de omgang tussen haar en [het kind] en het belcontact tussen [het kind] en haar zusje en broertje overweegt het hof het volgende. De moeder heeft deze verzoeken ook in eerste aanleg gedaan. Het hof beschouwt deze verzoeken als een verzoek tot vervallen verklaring van de aanwijzing die door de gezinsvoogdij-instelling bij brief van 25 januari 2002 aan de moeder is verzonden en tot vaststelling van een bezoekregeling en een belregeling door de kinderrechter. De kinderrechter heeft de verzoeken afgewezen. Voor zover het betreft het verzoek van de moeder omtrent de bezoekregeling van haar aan [het kind] is zij op grond van artikel 807 Rv juncto artikel 1:263a, tweede lid BW ontvankelijk in haar hoger beroep.
De moeder heeft verzocht de huidige bezoekregeling van 2 ½ uur per drie weken uit te breiden. Zij is van mening dat deze regeling onvoldoende is om een normale moeder-dochter relatie op te bouwen. Jeugdzorg heeft bij brief van 11 oktober 2002 bevestigd dat de bezoeken van de moeder met de jongste twee kinderen aan [het kind] in tijd kunnen worden uitgebreid. Met de moeder is afgesproken dat ze zelf initiatief neemt om het bezoek eerder te beëindigen als het voor de jongste twee kinderen te lang is. Wanneer de moeder eens een plan heeft waardoor het bezoek wat langer moet duren dan is dat, in overleg met de gezinshuisbegeleiders, ook mogelijk. Nu de moeder en Jeugdzorg tot overeenstemming zijn gekomen voor wat betreft de bezoekregeling, zal het hof de bezoekregeling van de moeder met de twee jongste kinderen uitbreiden naar eens per drie weken van 11.00 tot 16.00 uur, zulks met ingang van 26 oktober 2002.
7. In haar beroep met betrekking tot het belcontact tussen [het kind] en haar zusje en broertje is de moeder niet ontvankelijk. Tegen een afwijzende beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1:259 BW staat immers geen hoger beroep open conform artikel 807 Rv. Nu Jeugdzorg echter ter terechtzitting heeft aangegeven dat de telefonische contacten tussen [het kind] en haar broertje en zusje kunnen worden uitgebreid tot een keer per 14 dagen van 16.30 - 16.40 uur, gaat het hof er vanuit dat Jeugdzorg die toezegging gestand doet.
8. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de zelfstandige verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en in zover-re opnieuw beschik-kende:
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek tot het door haar verzochte belcontact tussen [het kind] en haar broertje en zusje;
bepaalt dat de moeder samen met haar twee jongste kinderen [het kind] eenmaal in de drie weken mag bezoeken van 11.00 tot 16.00 uur, zulks met ingang van 26 oktober 2002;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Gerretsen-Visser en Van Leuven, bijge-staan door mr. Visser als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 30 oktober 2002.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.