ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0900

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200199001
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Oosterhof
  • A. van Rijnberk
  • J. Zandbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van poging tot diefstal met geweld en voorbereiding van diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 september 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden voor het onder 2 tenlastegelegde. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de tenlastelegging van feit 1 niet bewezen kon worden, terwijl de verdachte wel schuldig werd bevonden aan de feiten 2 en 3, die betrekking hebben op de voorbereiding en poging tot diefstal met geweld. De verdachte en zijn mededaders hadden op 20 november 2000 een gewapende overval voorbereid en op 7 december 2000 geprobeerd een vrouw in haar woning te beroven. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat de feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormden, wat leidde tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook de teruggave van in beslag genomen geld aan de verdachte gelast.

Uitspraak

rolnummer 2200199001
parketnummer 0975739900
datum uitspraak 30 september 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 13 september 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 april 2002, 10 juni 2002 en 16 september 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, aangezien de ten aanzien van de verdachte belastende verklaring van de getuige [naam], zijnde een "de auditu-verklaring", in onvoldoende mate gesteund wordt door andere bewijsmiddelen.
De verdachte moet derhalve van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE
2. dat hij op 20 november 2000 te Nootdorp tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging, opzettelijk een auto (Fiat Punto, 00-AA-BB) en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een bivakmuts en tie wrap en rafia touw (bindtouwtjes), kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
3. dat hij op 07 december 2000 te Nootdorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1], met zijn mededaders bij de woning van die [slachtoffer 1] heeft aangebeld en vervolgens die woning is binnengegaan en vervolgens in die woning heeft gezocht/rondgekeken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- op die [slachtoffer 1] springen en met de hand haar mond bedekken en
- het op dreigende toon vragen: "waar is de kluis" en
- het die [slachtoffer 1] tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- het boeien van die [slachtoffer 1] en
- het slaan met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2].
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Bewijsoverweging
De raadsman heeft, deels in aanvulling op het gestelde in zijn pleitnota, verzocht ingeval het hof voor het bewijs van feit 3 mede gebruik wenst te maken van het proces-verbaal van de verbalisant [naam] (PL1583/2000/2902-101) en de verklaring van mevrouw [slachtoffer 1], afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof op 16 september 2002 met betrekking tot de herkenning van de stem van de verdachte, het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en de behandeling aan te houden teneinde een deskundige op het gebied van stemherkenning ter nadere terechtzitting te horen. De raadsman heeft betoogd, dat een enkelvoudige stemherkenning te onbetrouwbaar is om tot bewijs te dienen en heeft ter zake een artikel over inzake richtlijnen voor stemherkenning door oorgetuigen en een afschrift van de "richtlijnen voor auditieve confrontatie" overgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de noodzaak tot het horen van een deskundige op het gebied van stemherkenning niet gebleken. Immers, een meervoudige confrontatie als bepleit in bovenbedoelde richtlijnen is -zoals ook door de raadsman erkend- niet meer zinvol, nu mevrouw [slachtoffer 1] de stem van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg al heeft gehoord, terwijl het hof zich overigens voldoende voorgelicht acht. Voorts is het hof van oordeel, dat, wat er zij van het meest wenselijke gebruik van het middel van stemherkenning als opsporingsmiddel en ten behoeve van de bewijsvoering, de ongezochte en spontane uitlating van mevrouw [slachtoffer 1] met betrekking tot de herkenning van de verdachte aan diens stem kan meewerken aan het bewijs, nu dit bewijsmiddel, gelet ook op de te dezen te betrachten behoedzaamhheid, voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof staat -anders dan door de raadsman aangevoerd- ook het bepaalde in artikel 289, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan het gebruik van voornoemd proces-verbaal als bewijsmiddel niet in de weg, nu mevrouw [slachtoffer 1] ter terechtzitting in eerste aanleg niet als getuige is gehoord. Het hof merkt overigens nog op dat de raadsman en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de gelegenheid hebben gehad mevrouw [slachtoffer 1] als getuige ter zake vragen te stellen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2: Medeplegen van voorbereiding van diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, door twee of meer verenigde personen of afpersing door twee of meer verenigde personen.
Feit 3: Poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Wesselink heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededaders zijn op 20 november 2000 naar Nootdorp gereden om een gewapende overval te plegen.
Daartoe hadden zij een vuurwapen, vermomming en bindmateriaal voorhanden. Dat het niet tot een daadwerkelijke uitvoering van hun plan is gekomen, is mede te danken aan de omstandigheid dat betrokkenen in Nootdorp door de politie zijn opgemerkt en aangesproken. Voorts heeft verdachte samen met anderen op 7 december 2002 in Nootdorp getracht een vrouw in haar woning te beroven. Daarbij is verdachte op het slachtoffer gesprongen en heeft haar geboeid. Het is bij een poging gebleven doordat de daders werden overlopen door de dochter van het slachtoffer, die vervolgens, toen zij
wegvluchtte, door een van de daders met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd werd geslagen. De overval is door het slachtoffer als buitengewoon bedreigend ervaren en te verwachten valt dat zij nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen haar is aangedaan. Daarnaast brengen feiten als het onderhavige bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 46, 47, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van het in beslag genomen geld ten bedrage van f 800,- (proces-verbaal nummer PL1524/2000/33709-31) aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Van Rijnberk en Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr. Conté.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2002.