parketnummers 0975409500 en 0901701401
datum uitspraak 17 april 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 30 juli 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 maart 2002, voortgezet op 5 april 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 0975409500 (hierna te noemen dagvaarding I), zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat, alsmede hetgeen bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 0901701401 (hierna te noemen dag-vaarding II) vermeld staat.
Van de dagvaardingen en de nadere omschrijving tenlaste-legging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding II tenlastegelegde vrijgesproken en van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Geldigheid van de inleidende dagvaarding
4.1
Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2002 heeft de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op de nietigheid van de inleidende dagvaarding I met betrekking tot feit 1, een en ander als nader in zijn pleitnota omschreven.
Het hof verwerpt dit verweer aangezien het van oordeel is dat de tenlastelegging een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving bevat van hetgeen de verdachte wordt verweten en derhalve voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is ook niet gebleken dat bij de verdachte daaromtrent enige onduidelijkheid bestaat.
4.2
Tevens heeft de raadsman van de verdachte de nietigheid van de inleidende dagvaarding II bepleit, aangezien het bestanddeel "valselijk opmaken / doen opmaken" in de tenlastelegging niet nader is omschreven en derhalve onvoldoende feitelijk is.
Gelet op de hierna te nemen beslissing is het hof van oordeel dat de verdachte geen belang meer heeft bij dit verweer, zodat het hof dit passeert.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en over-tuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder dagvaarding II is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlaste-gelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1. dat hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 1999 tot en met 25 september 2000 te Rotterdam en/of te Werkendam en/of te Raamsdonkveer en/of te Meerkerk en/of te Poederoijen, gemeente Zaltbommel en/of te Reeuwijk, in elk geval elders in Nederland
als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verschillende personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven;
- artikel 5 lid 1 onder b Wet op de accijns: het telkens opzettelijk voorhanden hebben van hoeveelheden accijnsgoederen, te weten sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken en
- artikel 44 Douanewet: het telkens opzettelijk via Duitsland het douanegebied van de gemeenschap binnenbrengen van sigaretten telkens in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek telkens met het oogmerk de rechten bij invoer die van die goederen waren verschuldigd te ontduiken, of de ontduiking daarvan te bevorderen;
2. dat hij
a) op 14 juli 2000 te Raamsdonkveer (partij 2) en
b) op 25 september 2000 te Raamsdonkveer (partij 13) en
d) op 25 september 2000 te Reeuwijk (partij 6) en
e) op 25 september 2000 te Poederoyen, gemeente Zaltbommel (partij 4)
tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten
a) een groot aantal sigaretten en
b) 29.580 sigaretten en
d) 1.237.600 sigaretten en
e) 6.968.000 sigaretten
telkens voorhanden heeft gehad, die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de wet op de accijns in de heffing waren betrokken;
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de raadsman is verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EG en daartoe de zaak aan te houden.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl verdachte aan die organisatie leiding heeft gegeven.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde, alsmede van het bij dagvaarding II tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede verbeurd-verklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd op grote schaal en op professionele wijze schuldig gemaakt aan het ontduiken van de accijns op sigaretten, alsmede aan het leiding geven aan een criminele organisatie die zich met sigarettensmokkel en accijnsontduiking bezighield. In zijn leidinggevende rol was de verdachte als rechterhand van de hoogste baas van de organisatie ([medeverdachte]) verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de operationele werkzaamheden, en gaf hij opdrachten aan diverse personen die tot de organisatie behoorden. De handelwijze van de organisatie was zeer geraffineerd: bij het transport van de sigaretten werd gebruik gemaakt van verschillende camouflagedekladingen.
Georganiseerde criminaliteit in de hier bedoelde zin vormt een ernstige bedreiging voor de openbare orde. Een grootschalige smokkel als waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt, en dat daarnaast nog een verbeurdverklaring geboden is.
Het hof is voorts van oordeel dat -anders dan de raadsman meent- het tijdsverloop tussen de afzonderlijke proces-fasen en de duur van de procedure in haar totaliteit niet zodanig zijn geweest, dat daarmee rekening moet worden gehouden in de strafmaat, en dat de door de raadsman genoemde eerder berechte strafzaken niet soortgelijk zijn aan de onderhavige strafzaak.
De voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan een kopie aan dit arrest is gevoegd, zullen worden verbeurdverklaard, aangezien met betrekking tot en/of met behulp van deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurd-verklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezen-verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) JAAR.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de voorwerpen vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mrs Borgesius, Reinking en Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr Couvret.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2002.