ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0907

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200209101
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Ritter
  • A. van Nievelt
  • J. van Boven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord in familieconflict met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 juni 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van moord op 4 februari 2001. De feiten wijzen op een ernstig conflict binnen de familie van de echtgenote van de verdachte, waarbij de verdachte op de hoogte was van de gespannen situatie. Tijdens een bijeenkomst in de woning van de verdachte en zijn vrouw, waar de verhouding tussen een nicht van de vrouw en het latere slachtoffer onderwerp van gesprek was, ontstond een opgewonden en agressieve sfeer. De aanwezigen, waaronder de verdachte, besloten om het slachtoffer te confronteren. Gewapend met een mes en in gezelschap van anderen, drongen zij de woning van het slachtoffer binnen en gebruikten geweld, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook actief deelnam aan het geweld, waardoor hij medeverantwoordelijk was voor de fatale afloop.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste als gevolg van het delict. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade en legde hem de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de rechtsorde en de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

parketnummer 0992518501
datum uitspraak 12 juni 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 2 oktober 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 mei 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE
dat hij op 04 februari 2001 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft een van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, deze [slachtoffer] meermalen gestoken met een of meer mes(sen), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof onder meer het volgende af:
De verdachte was op de hoogte van een reeds geruime tijd bestaand ernstig conflict in de familie van zijn echtgenote over de (volgens de familie: verboden) verhouding tussen [naam], een nicht van zijn vrouw, en het latere slachtoffer [naam]. Tijdens de vooravond van de dag delict hebben familieleden van [naam] zich verzameld in de woning van verdachte en zijn vrouw, waarbij die verhouding onderwerp van (mede in het Nederlands gevoerd) gesprek was. Onder de aanwezigen heerste een opgewonden en agressieve stemming en [naam] is bij die gelegenheid hardhandig aangepakt. Verdachte was toen ook thuis aanwezig. Door enkele familieleden is er toen over gesproken dat [naam] de dood moest vinden. In deze stemming is het besluit gevallen [naam] midden in de nacht thuis op te zoeken. De aanwezigen, onder wie ook de verdachte, zijn vervolgens met twee auto's naar de woning van [naam] gereden. De verdachte was toen gewapend met een mes terwijl hij wist dat ook zijn honkbalknuppel was meegenomen. Gekomen bij de woning van [naam] heeft de verdachte zich gevoegd bij de groep die gewelddadig -na het inslaan van de voordeur- de woning is binnengedrongen en is ook in de woning geweest toen tegen [naam] geweld is gebruikt, zonder daarin op enigerlei wijze ten behoeve van [naam] in te grijpen of zich van het geweld te distantiëren. Integendeel, verdachte heeft aan het geweld deelgenomen. Aldus heeft de verdachte alstoen samen met andere betrokkenen een overmacht geschapen, die het op [naam] toegepaste dodelijk geweld mede mogelijk heeft gemaakt. Na afloop van de gewelddadigheden, die geleid hebben tot de dood van [naam], is de verdachte samen met een aantal andere betrokkenen bij het delict in een auto gevlucht.
Deze gang van zaken brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte daadwerkelijk heeft bijgedragen tot en met de andere betrokkenen bewust heeft samengewerkt aan de levensberoving van [naam], die opzettelijk en met voorbedachten rade is gepleegd, zodat ten aanzien van de verdachte sprake is van medeplegen van moord.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Renckens heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.465,37, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel terzake van een bedrag van € 923,62, subsidiair achttien dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof verwijst naar de hiervoren onder 7 opgenomen bewijsoverweging. Door dit strafbare feit is de rechtsorde ernstig geschokt. Tevens is daardoor onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt. Bij het bepalen van de strafmaat en -duur heeft het hof rekening gehouden met het aandeel van de verdachte in het delict in relatie tot het aandeel van andere daarbij betrokkenen.
11. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], wonende te 's-Gravenhage, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van ƒ 14.247,80 (€ 6.465,37).
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte primair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 923,62 ten behoeve van [naam].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam], wonende te 's-Gravenhage, tot het gevorderde bedrag van € 6.465,37 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 923,62 ten behoeve van [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van ACHTTIEN DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van € 923,62 ten behoeve van [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van € 923,62 komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat, voorzover door een of meer medeverdachte(n) betalingen ter schadevergoeding worden gedaan die aan de benadeelde partij ten goede komen, de betalingsverplichting van de verdachte jegens de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Van Nievelt en Van Boven, in bijzijn van de griffier mr. Van Griensven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2002.