ECLI:NL:GHSGR:2002:AF2536

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
486-R-92
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Stille
  • Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag over minderjarige in het kader van internationale omgangsregeling

In deze zaak gaat het om de wijziging van het gezag over een minderjarige, hierna te noemen [het kind], die in Londen is geboren en de Engelse nationaliteit heeft. De ouders, de moeder en de vader, hebben een affectieve relatie gehad en hebben van 1991 tot maart/april 1993 samengewoond in Londen. Na hun uiteengaan heeft [het kind] aanvankelijk bij de moeder in Londen gewoond, maar sinds januari 2001 verblijft hij bij de vader in Nederland. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om het gezag over [het kind] te behouden, terwijl de vader verzoekt om uitsluitend met het gezag belast te worden.

De moeder stelt dat het in het belang van [het kind] is dat hij bij haar in Engeland opgroeit, omdat hij daar altijd naar school is gegaan en zijn Engelse nationaliteit heeft. Ze betwist dat ze heeft ingestemd met een gezagswijziging en wijst op de goede omgangsregeling tussen de vader en [het kind]. De vader daarentegen stelt dat hij [het kind] naar Nederland heeft gehaald omdat hij zich zorgen maakte over diens welzijn en dat hij in Nederland een stabielere leefsituatie heeft gecreëerd.

Het hof oordeelt dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende heeft gedaan om de terugkeer van [het kind] naar Engeland te bewerkstelligen. Het hof concludeert dat [het kind] in Nederland beter af is, gezien de professionele hulp die de vader heeft ingeschakeld en de stabiliteit die hij biedt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van de moeder af, waarbij het belang van [het kind] voorop staat.

Uitspraak

Uitspraak : 13 november 2002
Rekestnummer : 486-R-02
Rekestnr. rechtbank : 364047 GZ VERZ 01-731/KA
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te Londen (Verenigd Koninkrijk),
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W.K. van Duren.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[geïntimeerde],
wonende te [X],
verweer-der in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 11 juli 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kanton-rechter te Rotterdam van 23 april 2002.
De vader heeft op 11 september 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brieven van 17 en 30 september 2002.
Op 9 oktober 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. P.C. Burger en mr. J. van den Berg (tolk in de Engelse taal), advocaten te Leiden, de vader, bijgestaan door mr. M.F.A. van Pelt, advocate te Rotterdam en namens de raad, de heer R. van Toor.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben in Londen samenge-woond van 1991 tot maart/ april 1993. Uit hun relatie is [in] 1992 in Londen geboren [h[het kind]derjarige kind], hierna te noemen: [het kind]. [het kind] heeft de Engelse nationaliteit.
De vader heeft [het kind] voor zijn geboorte erkend. De moeder heeft - naar Engels recht - het gezag over hem. Na het uiteengaan van de ouders heeft [het kind] aanvankelijk bij de moeder in Londen gewoond. Sinds januari 2001 verblijft [het kind] bij de vader in Nederland. [het kind] gaat in Nederland naar school.
Na het uiteengaan van de ouders spraken zij af dat er regelmatig omgang zou zijn tussen de vader en [het kind].
Op 28 mei 2001 heeft de vader de kantonrechter te Rotterdam verzocht - uitvoerbaar bij voorraad - uitsluitend hem te belasten met het gezag over [het kind]. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is het inleidende verzoek van de vader toegewezen.
BEOORDELING
1. In geschil is de wijziging van het gezag over [het kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de vader alsnog af te wijzen. De vader bestrijdt haar beroep.
3. De moeder stelt dat het in het belang van [het kind] is dat uitsluitend zij met het gezag over hem belast blijft. Zij voert daartoe het volgende aan. De omgangsregeling tussen de vader en [het kind] is volgens de moeder goed verlopen. In het kader daarvan zou de moeder hebben toegestemd met een verblijf van [het kind] bij de vader voor een periode van twee weken in januari 2001. Na ommekomst van die periode heeft de vader gevraagd of deze termijn verlengd mocht worden tot 6 maanden, hetgeen de moeder heeft geweigerd. Daarop zou de vader met ontvoering gedreigd hebben en zou de moeder onder dwang hebben ingestemd met verlenging van het verblijf van [het kind] in Nederland. Al in januari 2001 zou de moeder contact gezocht hebben met een advocaat in Engeland, die zou hebben verzuimd een teruggeleidingsverzoek in te dienen bij de Centrale Autoriteit. De moeder heeft vervolgens zelf geen pogingen gedaan om [het kind] naar Engeland terug te brengen: de moeder had volgens haar zeggen geen geld om naar Nederland te komen (niet om [het kind] op te halen en ook niet om de mondelinge behandeling in eerste aanleg bij te wonen) en zij kwam niet op het idee om zelf het heft in handen te nemen, omdat zij een en ander overliet aan een advocaat die zij daartoe had ingeschakeld. De moeder betwist dat zij heeft ingestemd met een gezagswijziging en zij wijst erop dat zij de door de vader in augustus 2001 opgestelde akkoordverklaring dienaangaande niet heeft ondertekend.
De moeder meent dat het in het belang van [het kind] is dat hij - volgens zijn wens - bij haar in Engeland opgroeit, omdat hij altijd in Londen naar school is gegaan, het de bedoeling is en was dat hij daar zijn opleiding zou afmaken, hij de Engelse nationaliteit heeft, Engels zijn moedertaal is en hij tot januari 2001 in Londen heeft gewoond.
Volgens de moeder blijkt uit de door de vader overgelegde rapportages dat het in Nederland niet goed gaat met [het kind]. Volgens haar zeggen zou [het kind] in Engeland geen problema-tisch gedrag vertoond hebben. De moeder veronderstelt dat [het kind] met zijn negatieve gedrag probeert te bewerkstelligen dat de vader hem naar de moeder terugstuurt. Een andere verklaring voor het veranderde gedrag van [het kind] kan de moeder niet bedenken. De moeder ontkent echter niet dat zij de vader op 2 januari 2000 een brief heeft geschreven over ongewenst gedrag van [het kind] en zijn wens om bij de vader te wonen (omdat hij meende dat de moeder hem voortdurend sloeg). Zij stelt dat zij die brief heeft geschreven om de vader op de hoogte te houden van de ontwikkelingen van [het kind] en de problemen die zij met hem had, maar zij ontkent dat het haar bedoeling was dat [het kind] bij de vader zou gaan wonen.
De moeder meent goed in staat te zijn voor [het kind] te zorgen. Zij zou [het kind] een veilige thuisbasis kunnen bieden: zij werkt slechts parttime en haar werk laat zich goed combineren met haar zorgtaken. Dat haar [andere zoon] uithuis is geplaatst is volgens de moeder niet relevant. Zij betwist dat zij [het kind] heeft verwaarloosd of heeft geslagen. Van een slechte huisvesting zou ook tijdens de samenleving met de vader al sprake zijn geweest. Inmiddels heeft de moeder betere huisvesting. De moeder betwist bij gebrek aan bewijs dat [het kind] met de andere kinderen van de vader een nauwe band heeft. Zij stelt dat [het kind] juist met haar andere kinderen een nauwe band heeft, met name met [zijn zusje]. Ook met de huidige partner van de moeder heeft [het kind] een goede band. Deze partner zorgt immers al sinds [het kind]s tweede levensjaar voor hem.
De moeder meent dat er nooit aanleiding is geweest om de gezagsvoorziening te wijzigen, maar dat de vader misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden, namelijk haar afwezig-heid.
4. De vader meent dat het het meest in het belang van [het kind] is dat uitsluitend hij met het gezag over hem zal zijn belast. Hij stelt dat hij [het kind] in januari 2001 met instemming van de moeder heeft meegenomen naar Nederland, aanvankelijk voor een periode van 6 maanden. De vader heeft [het kind] naar Nederland gehaald omdat hij zich zorgen maakte over diens welzijn. Van zijn familie en van de familie van de moeder in Engeland zou hij hebben gehoord dat het niet goed ging met [het kind] en dat hij door de moeder en haar partner werd geslagen. In Engeland zou de vader zelf geconstateerd hebben dat de huisvesting van [het kind] slecht was en dat [het kind] werd verwaarloosd. Na afloop van voornoemde 6 maanden heeft de vader er naar zijn zeggen niet toe kunnen besluiten om [het kind] weer naar Engeland terug te sturen, omdat hij vond dat [het kind] een stabielere leefsituatie moest hebben. In Nederland, binnen zijn huidige gezin, zou de vader voor [het kind] een veilige en stevige thuisbasis hebben gecreëerd. De vader meent goed voor [het kind] te kunnen zorgen, omdat hij hele dagen thuis is. [het kind] zou volgens de vader ook graag bij hem blijven wonen. In de zomer van 2001 zag de vader problemen bij [het kind] en heeft hij hulp gezocht bij de Bavo RNO Groep en later bij de Stichting Jeugdzorg Rotterdam. Niet de overbrenging naar Nederland zou volgens de vader de oorzaak zijn van de problemen van [het kind], maar de gebeurtenissen in het verleden. Inmiddels is [het kind] aangemeld voor hulpverlening in de vorm van buitenschoolse opvang en begeleiding van het Boddaertcentrum.
De vader heeft verzocht om alleen met het gezag te worden belast, toen hem bleek dat het praktische problemen oplevert wanneer de juridische situatie niet in overeenstemming is met de feitelijke. Het is voor [het kind], naar de vader stelt, ook belangrijk dat er zekerheid is over zijn woonplaats. [het kind] wordt onrustig van de onzekerheid over zijn woonplaats en die onrust beïnvloedt zijn gedrag negatief. De vader heeft de moeder volgens zijn zeggen goed op de hoogte gehouden van het wel en wee van [het kind]. De vader stelt dat [het kind] graag omgang heeft met de moeder, zo lang als die omgang in Nederland plaats vindt.
5. De raad heeft zijn verbazing uitgesproken over het feit dat de vader al in 2000 op de hoogte was van problematisch gedrag bij [het kind] en meent dat het wellicht niet in het belang van [het kind] is geweest dat de vader hem naar Nederland heeft gehaald. De stukken en het verhandelde ter zitting maken dat de raad zich afvraagt of [het kind] een loyaliteitsconflict heeft en hoe de ouders communiceren. De raad is van oordeel dat er wellicht nog goed moet worden gekeken naar de belangen van [het kind] ten aanzien van zijn verblijfplaats en de geëigende hulpverlening. De raad wil daar wel naar kijken, maar realiseert zich dat de zaak dan blijft slepen.
6. Het hof stelt voorop dat de Nederlandse rechter, op basis van het Haagse Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen uit 1961, rechtsmacht toekomt en op het geschil tussen de partijen Nederlands recht dient toe te toepassen.
Het hof is ten aanzien van het voorliggende beroep van oordeel dat het het meest in het belang van [het kind] is dat uitsluitend de vader zal zijn belast met het gezag. Het hof over-weegt daartoe als volgt.
7. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij slechts heeft ingestemd met een verblijf van 14 dagen van [het kind] bij de vader in Nederland en dat zij een helder zicht heeft op de belangen van [het kind] en die voorop stelt.
Zij stelt dat het belang van [het kind] vraagt dat hij bij haar in Engeland opgroeit, maar zij heeft niet alles in het werk gesteld om zijn terugkeer te bewerkstelligen. Mogelijk is dat te wijten aan haar toenmalige advocate, maar dan nog is het voor het hof niet begrijpelijk dat de moeder niet naar Nederland is afgereisd om [het kind] terug te halen als zij het met zijn verblijf in Nederland niet eens was. Zij was daartoe immers gerechtigd als gezagdragende ouder. Wanneer de moeder daaraan werkelijk voldoende gelegen zou zijn geweest, dan zou zij ook in staat zijn geweest om de reis naar Nederland en weer terug te financieren.
Inmiddels is [het kind] geworteld in de Nederlandse samenleving en uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet op te maken dat het feit dat hij in Nederland woont een negatieve invloed heeft op zijn ontwikkeling. Integendeel. [het kind] heeft in Nederland bij de vader betere ontwikkelingsmogelijkheden dan bij de moeder in Engeland. De vader heeft immers professionele hulp gezocht (en gekregen) ten aanzien van het problematische en ongewenste gedrag van [het kind]. Niet gebleken is dat de moeder indertijd hulpverlening heeft ingeschakeld of dat zij hulpverlening ook maar nodig achtte, terwijl het gedrag dat [het kind] vertoonde toen hij nog bij de moeder in Engeland woonde, al hulpverlening indiceerde. Het hof leidt dit laatste af uit de brief van de moeder van 2 januari 2000 die de vader ter terechtzitting heeft voorgelezen en waarvan de inhoud niet door de moeder is bestreden. Het hof acht het dan ook in het belang van [het kind] dat hij bij de vader in Nederland blijft.
Zou de moeder de belangen van [het kind] werkelijk voorop hebben gesteld, dan zou zij het verblijf van [het kind] bij de vader in Nederland expliciet hebben ondersteund. Daarmee zou zij ook zijn leven een stuk eenvoudiger hebben gemaakt. Loyaliteitsgevoelens jegens de moeder zouden hem minder hebben gehinderd en er zou meer rust in zijn leven zijn gekomen.
De vader heeft aangetoond dat hij de belangen van [het kind] goed in de gaten houdt en dat hij dienovereenkomstig handelt. Het hulpverleningstraject dat hij met zijn partner ten behoeve van [het kind] heeft ingezet getuigt daarvan. Met die partner van de vader kan [het kind] het blijkens de overgelegde rapport van [de orthpedagoog] bij Bavo RNO Groep) van juni/ augustus 2002 goed vinden. Ook met de vader heeft [het kind] blijkens dat rapport een warme band. Overigens is het hof niet gebleken van contra-indicaties ten aanzien van een gezagswijziging ten behoeve van de vader. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van [het kind] vraagt dat zijn verblijf in Nederland bij de vader wordt geformaliseerd. Uitsluitend de vader dient met het gezag over [het kind] te worden belast. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Stille en Jansen, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 13 november 2002.