Uitspraak : 20 november 2002
Rekestnummer : 263-H-02
Rekestnr. rechtbank : 99-5565
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L.M.J. Verheul-Duijverman.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende 1.],
wonende te [X],
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Huineman-Lindt, en
2. mr. M.Y. Raven,
advocate te 's-Gravenhage,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [het kind],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
De man is op 25 april 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2002.
De moeder heeft op 3 september 2002 een verweerschrift ingediend.
De Raad voor de Kinderbescherming, vestiging 's-Gravenhage, hierna te noemen: de raad heeft het hof bij brief van 23 augustus 2002 laten weten ter terechtzitting te zullen verschij-nen. Bij deze brief is gevoegd het rapport van de raad van 21 augustus 2001.
De zaak is behandeld op 23 oktober 2002. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de bijzondere curator. Namens de raad is verschenen de heer A. Verbunt en namens het openbaar ministerie de advocaat-generaal mevrouw mr. A.J.M. Kaptein.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de man en de moeder het volgende vast.
De moeder en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens die relatie is [in] 1996 geboren [het minderjarige kind] verder te noemen: [het kind]. De moeder heeft van rechtswege het gezag over hem.
De moeder weigert toestemming te geven tot erkenning van [het kind] door de man.
Op 30 augustus 1999 heeft de man de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht hem vervangen-de toestemming te verlenen ex artikel 1: 204 lid 3 BW voor de erkenning van [het kind].
Bij beschikking van 31 januari 2000 heeft de rechtbank mr. M.Y. Raven benoemd als bijzondere curator over [het kind].
Bij tussenbeschikking van 22 februari 2000 heeft de rechtbank een bloedonderzoek door een deskundige bevolen teneinde al dan niet het verwekkerschap van de man vast te stellen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Op 6 juni 2000 verschijnt het rapport van het Centraal laboratorium van de Bloedtransfusie-dienst. Hieruit volgt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de verwekker van [het kind] is.
Bij beschikking van 5 januari 2001 heeft de rechtbank onder andere aan de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of erkenning van het kind door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [het kind] of de belangen van [het kind] al dan niet zou schaden en is de verdere behandeling pro forma aangehouden.
Op 21 augustus 2001 is het rapport van de raad verschenen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder andere het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van [het kind] afgewezen.
BEOORDELING OP HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vervangende toestemming voor de erkenning van [het kind] door de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erken-ning van [het kind] en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de man tot verstrek-king van vervangende toestemming alsnog toe te wijzen. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. De man stelt dat de rechtbank de in artikel 1:204 lid 3 BW voorgeschreven belangenaf-weging niet dan wel onjuist heeft gemaakt. Er is slechts sprake van schade aan de belangen van een kind in de zin van bovengenoemd artikel als er tengevolge van de erkenning voor het kind reële risico's ontstaan dat het wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling. De man is van oordeel dat van een dergelijk gevaar geen sprake is. Daarvan blijkt noch uit het rapport van de raad noch uit de bestreden beschikking. Sterker nog, volgens de man heeft hij vier jaar lang in gezinsverband met [het kind] samengeleefd, waarbij hij deel uitmaakte van diens verzorging en opvoeding, zodat het juist in het belang van [het kind] is deze bestaande feitelijke nauwe band juridisch vast te leggen. De man is van mening dat zonder nader onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat erkenning schadelijk is voor [het kind]. De man is geenszins van plan zich in het leven van de moeder en [het kind] te mengen en respecteert dan ook de beslissing van de rechtbank dat omgang thans niet in het belang van [het kind] is. De man zal het gezin van de moeder met rust laten, zodat er voor de moeder in de praktijk derhalve niets zal veranderen. De uitvoering van een eventuele informatieregeling zou via een derde kunnen verlopen.
4. De moeder stelt dat zij na een zeer vervelende periode voor haar en [het kind], hetgeen zij grotendeels de man verwijt, rust heeft gevonden in haar leven. De moeder heeft haar drugsverslaving overwonnen, [het kind] woont na een verblijf van 11 maanden bij een pleeggezin weer bij de moeder en ze heeft meer controle over haar leven. De moeder stelt echter dat dit evenwicht nog zeer broos is. Volgens haar hebben zij en [het kind] behoefte aan stabiliteit, terwijl erkenning juist veel stress bij haar zal veroorzaken, hetgeen zijn weerslag zal hebben op [het kind]. Stressfactoren moeten worden vermeden om het evenwicht dat de moeder nu heeft gevonden niet te verstoren, daarom ook dient naar de mening van de moeder een nieuw onderzoek achterwege te blijven. Voorts is de moeder bang dat de man na de verkregen erkenning omgang met [het kind] wenst en daartoe alles in het werk zal stellen, hetgeen de moeder op dit moment absoluut niet aankan. De moeder en [het kind] verdienen eindelijk rust en om die reden verzoekt de moeder het hof in het belang van [het kind] geen vervangende toestemming te geven aan de man.
5. De raad deelt ter terechtzitting mede dat zij sinds augustus 2001 geen bemoeienis meer heeft gehad met deze zaak. Het rapport van 21 augustus 2001 is gebaseerd op de problematische thuissituatie van [het kind] en de moeder, die door de raad als ernstig werd ervaren. Druk van buitenaf veroorzaakt dermate veel onrust bij de moeder dat het zijn weerslag zal hebben op de opvoeding en ontwikkeling van [het kind], zodat de raad tot het advies kwam geen vervangende toestemming te verlenen.
6. Ter terechtzitting bevestigt de bijzondere curator haar eerdere standpunt in deze zaak. De moeder heeft nog maar kort stabiliteit in haar leven gevonden. Een grotere rol van de man in het leven van de moeder en [het kind] zal te veel onrust bij de moeder opwekken, tengevolge waarvan zij uit haar evenwicht kan geraken. Dit heeft dan weer negatieve gevolgen voor de thuissituatie. Volgens haar is het in het grootste belang van het gezin van de moeder geen stresserende factoren toe te laten.
7. De advocaat-generaal erkent de belangen van de man. Toch is ook zij van mening dat erkenning thans niet in het belang van [het kind] is, nu dit te veel stress oplevert voor de moeder. Erkenning betekent nu eenmaal meer toenadering door de man en dat is iets wat de moeder thans nog niet aankan. [het kind] zal schade ondervinden van de stress en onrust van zijn moeder, zodat de advocaat-generaal tot de conclusie komt dat in het onderhavige geval geen plaats is voor vervangende toestemming.
8. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat erkenning door de man thans niet in het belang van [het kind] is. Vast staat dat de moeder en [het kind] veel hebben meegemaakt in het verleden, onder andere als gevolg van de gemeenschappelijke drugsverslaving van de man en de moeder. Dankzij de vele inspanningen van de moeder heeft zij haar leven weer onder controle gekregen; [het kind] woont weer bij haar thuis en de moeder heeft haar drugsverslaving overwonnen. Uit het rapport van de raad van 21 augustus 2001 blijkt dat de moeder inmiddels weliswaar evenwicht in haar leven heeft gevonden, maar dat dit evenwicht nog zeer broos is. Erken-ning betekent een inbreuk op dit evenwicht, aangezien dit veel onrust bij de moeder zal veroorzaken, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de opvoeding en ontwikkeling van [het kind]. Zoals ter terechtzitting is gebleken is de situatie sinds het verschijnen van dit rapport nagenoeg hetzelfde gebleven. De verklaring van de [psychiater] van de moeder, laat eenzelfde beeld zien. Hij is van mening dat het de moeder nog steeds zeer veel moeite kost haar verantwoordelijkheden als moeder waar te maken. Extra stresserende factoren zijn zeer ongewenst volgens hem en kunnen het ontstane wankele evenwicht gemakkelijk verstoren met mogelijk psychiatrische decompensatie tot gevolg. Gelet op het verleden acht hij hernieuwde bemoeienis van de man niet in het belang van de moeder en haar gezin. [De] psycholoog van [het kind], adviseert veranderingen in het leven van [het kind] te mijden, omdat hij iedere verandering, met name de introductie van nieuwe mensen in zijn leven, als een bedreiging ervaart, hetgeen tot een ernstige emotionele teruggang kan leiden. Ook de bijzondere curator en de advocaat-generaal zijn van oordeel dat erkenning thans te veel stress voor de moeder oplevert. Als gevolg van deze stress bestaat gerede kans dat het broze evenwicht in de thuissituatie uit balans zal geraken, hetgeen niet in het belang van [het kind] is, die gelet op het verleden juist behoefte heeft aan rust en structuur in zijn leven. Ter terechtzitting is nog gebleken dat de moeder sinds de bestreden beschikking een ernstige hernia heeft opgelopen, hetgeen de nodige problemen heeft opgeleverd voor het gezin. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden ook een nieuw onderzoek het evenwicht in het gezin zal verstoren, hetgeen niet in het belang van [het kind] is en om die reden zal het hof geen nieuw onderzoek gelasten, zoals door de man is voorgesteld.
Het hof acht het, gelet op het vorenstaande, voldoende aannemelijk dat [het kind] door de erkenning thans reëel risico loopt dat hij wordt belemmerd in evenwichtige sociaal psycholo-gische en emotionele ontwikkelingen, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Het hof sluit overigens niet uit dat bij een blijvende positieve verandering in de thuissituatie van de moeder in de toekomst ruimte is voor een nieuw verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming, te meer daar van de goede wil van de man is gebleken, nu hij een programma volgt waarvoor hij dag en nacht gedurende 1 jaar in een afkickcentrum verblijft.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Labohm en Punselie, bijge-staan door mr. Groenleer als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van
20 november 2002.