Uitspraak : 27 november 2002
Rekestnummer : 139-H-02
Rekestnr. rechtbank : 00-8041
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J. Biemond,
de GEMEENTE 's-GRAVENHAGE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. M.C. Fröberg.
De man is op 19 februari 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 20 december 2001.
De gemeente heeft op 6 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brieven van 28 maart 2002 en 30 september 2002.
Van de zijde van de gemeente is bij het hof op 9 oktober 2002 een nadere reactie ingekomen, naar aanleiding van de stukken van de man van 30 september 2002.
Op 9 oktober 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur mr. J. Biemond, en namens de gemeente mevrouw mr. M.C. Fröberg.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
Ten laste van de gemeente worden sinds 1 december 1989 kosten van bijstand gemaakt ten behoeve van [de moeder] van de man, hierna te noemen: de moeder.
De moeder heeft op 15 april 1999 haar woning (een bovenwoning gelegen [in]) - vrij van hypotheek - verkocht aan haar zoon, de man, voor een bedrag van
ƒ 35.000,-. Volgens het taxatierapport van 13 januari 1994 bedroeg de onderhandse verkoop-waarde van de woning ƒ 90.000,-. De gemeente is op grond van artikel 92 jo 99 Algemene Bijstandwet in beginsel verplicht de gemaakte kosten van bijstand van de moeder op de man wegens schenking te verhalen. Rekening houdend met het in 1999 geldende vrij te laten bescheiden vermogen van ƒ 9.850,-, heeft de gemeente besloten een bedrag ter hoogte van
ƒ 45.150,- op de man te verhalen.
Op 7 november 2000 heeft de gemeente de man een verhaals-besluit na schenking gezonden, waarin de verhaalsbijdrage voor de man werd vastgesteld op ƒ 45.150.-.
De man heeft de verhaalsbijdrage niet voldaan, waarna de gemeente op 18 december 2000 heeft besloten tot verhaal in rechte.
Op 21 december 2000 heeft de gemeente de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht te bepalen dat de man een verhaalsbijdrage na schenking schuldig is tot een bedrag van ƒ 45.150,- aan de gemeente. De man heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd en daarbij zelfstandig verzocht het verzoek van de gemeente af te wijzen, alsmede de gemeente te veroordelen in de proceskosten. Hierna heeft de gemeente haar verzoek gewijzigd en verzocht te bepalen dat de man een bedrag van ƒ 18.150,- aan de gemeente verschuldigd is.
Ter terechtzitting van 3 juli 2001 heeft de gemeente haar verzoek wederom gewijzigd, in dier voege dat zij thans verzoekt te bepalen dat de man een bedrag van ƒ 37.400,- aan haar verschuldigd is, nu de huizenprijzen tussen 1994 en 1999 aanzienlijk zijn gestegen, de waarde van de helft van het appartementsrecht ten tijde van de overdracht ƒ 47.250,- bedroeg en de moeder heeft verklaard dat zij de koopsom van ƒ 35.000,- nimmer heeft ontvangen.
Bij tussenbeschikking van 7 augustus 2001 heeft de rechtbank bepaald dat de verdere behandeling wordt aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen een taxatierapport van de bovenwoning, gelegen [in] Den Haag, alsmede overzichten van de door hem gestelde verbouwingskosten in de woning gelegen [in] Den Haag (waar de moeder thans woont) in afschrift aan de wederpartij en aan de rechtbank te doen toekomen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man ten aanzien van verhaal van kosten van bijstand ten behoeve van de moeder van de man aan de gemeente dient te betalen ƒ 37.400,- (€ 16.971,38) en is het meer of anders verzochte afgewezen.
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen. De gemeente bestrijdt zijn beroep.
2. De man voert in zijn beroepschrift aan dat de rechtbank ten onrechte de gemeente heeft gevolgd waar het betreft de "waarde" van het huis, en het, volgens de man, gegoochel met de omvang van de vermeende schenking. Verder meent de man dat de rechtbank ten onrechte niets heeft gedaan met zijn verweer dat hij de huidige woning van zijn moeder voor ƒ 18.000,- heeft verbouwd. Daar komt bij dat bij de moeder en de man door de gemeente het vertrouwen is gewekt, dat de gemeente de situatie met betrekking tot het huis goedkeurde. Ten slotte heeft de rechtbank niets gedaan met het verzoek van de man om de gemeente op te dragen het bijstandsdossier van zijn moeder vanaf 1989 in het geding te brengen, opdat duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag wat de gemeente wist van het pand. De man heeft ter staving van zijn stellingen bij brief van 30 september 2002 aan het hof alsnog bescheiden overgelegd met betrekking tot de waarde van roerende zaken in de woning [in Den Haag], bonnen betreffende de verbouwing van die woning en een taxatierapport aangaande de [de bovenwoning], met de waarde van die woning per medio 1999.
3. Uit de stukken en het besprokene ter zitting is genoegzaam komen vast te staan dat mevrouw Verhoeven, de moeder van de man, als gevolg van de boedelverdeling op 12 januari 1994 eigenaar is geworden van de [de bovenwoning] Den Haag. Op 24 oktober 1994 heeft zij de ene helft van de (boven)woning verkocht, danwel geschonken aan haar zoon en op 19 april 1999 is de andere helft verkocht danwel geschonken aan haar zoon. Ter zitting heeft de man onweersproken verklaard dat hij de koopprijs van twee maal ƒ 35.000,- niet aan de moeder heeft betaald, doch dat dit onderhands verrekend is.
4. Het hof stelt voorop dat bij de bepaling van de waarde van de [de bovenwoning] dient te worden uitgegaan van de waarde - anders dan de man stelt - in 1999, nu de schenking waarvoor de gemeente thans verhaal zoekt, in 1999 plaatsvond. Blijkens het overgelegde taxatierapport van Makelaars Korporaal & Bertels d.d. 6 december 2001 bedroeg de waarde medio 1999 ƒ 185.000,-, zodat het aandeel van de moeder van de man
ƒ 92.500,- waard was, zijnde de helft van het appartementsrecht ten tijde van de overdracht, welk bedrag substantieel hoger is dan het bedrag (ƒ 47.500,-) waarvan de rechtbank en de gemeente zijn uitgegaan.
5. Het hof is van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij de huidige woning van zijn moeder voor ƒ 18.000,- heeft verbouwd en aangepast. Immers, uit een groot aantal overge-legde bonnen en betalingsbewijzen blijkt niet door wie en waarvoor die kosten zijn gemaakt. Het hof merkt op dat de gemeente in dit kader terecht heeft betoogd dat de moeder van de man voor aanpassing van haar woning een beroep had kunnen doen op de Wet Voorziening Gehandicapten (WVG), zodat naar 's hofs oordeel het door de man opgevoerde bedrag ook overigens niet in mindering kan strekken op de vordering van de gemeente. Voorts is een aantal door de man opgevoerde (inboedel)goederen contant betaald, waarbij niet duidelijk is door wie die bedragen zijn betaald.
6. Het hof volgt evenmin het betoog van de man, waarin hij stelt dat de gemeente het vertrouwen bij de moeder en de man heeft gewekt, dat de gemeente de situatie met betrekking tot het huis goedkeurde, aangezien de gemeente nimmer heeft verzocht om over te gaan tot verdeling, of het vestigen van een hypotheek ten behoeve van de gemeente. Het hof is immers gebleken dat de moeder van de man de periodieke inlichtingenformulieren (van 1994 tot 1999) van de gemeente verkeerd heeft ingevuld, althans onvolledig heeft doen invullen, waarbij de moeder heeft verzuimd om de gemeente over de ontwikkelingen in haar vermogenspositie te informeren. Aannemelijk is dat de moeder wist of moest begrijpen dat dit gevolgen had kunnen hebben voor de aan haar reeds verstrekte en te verstrekken bijstand. Het ter zitting gedane betoog van de man dat het verzoek van de gemeente ten onrechte is gebaseerd op artikel 99 Abw, zodat de gemeente niet-ontvankelijk is, dient te worden gepasseerd, nu de gemeente verplicht is de kosten van bijstand op grond van dit artikel te verhalen op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, hetgeen in casu het geval is, terwijl niet aannemelijk is dat de moeder ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening niet heeft kunnen voorzien.
Evenmin kan de gemeente worden tegengeworpen dat het bijstandsdossier van de moeder in het geding diende te worden gebracht, nu onweersproken is dat de man nimmer aan de rechtbank heeft verzocht om de gemeente op te dragen om dit dossier in het geding te brengen, waarbij komt dat de man inzage had kunnen vragen.
Het voorgaande impliceert dat het hof niet toekomt aan het door de man gedane bewijsaan-bod.
7. Nu de grieven van de man falen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Gerretsen-Visser, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 27 november 2002.