ECLI:NL:GHSGR:2002:AF2548

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
095-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Stille
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en kosten deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie en de kosten van een deskundigenonderzoek. De man, die de vader van twee minderjarige kinderen is, heeft de kinderen niet erkend en betwist dat hij de vader is van het jongste kind. De moeder heeft in 2000 verzocht om vaststelling van het vaderschap en alimentatie. De rechtbank heeft een bloedonderzoek bevolen, waaruit bleek dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van de kinderen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van € 250,- per maand per kind en de kosten van het deskundigenonderzoek.

In hoger beroep heeft de man de beschikking bestreden, met name de hoogte van de alimentatie en de kosten van het deskundigenonderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de man in 2001 geen verdiencapaciteit had, omdat hij een stage volgde en pas in januari 2002 een betaalde baan had. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de alimentatie op 1 juni 2001 heeft gesteld.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 16 januari 2002 € 113,45 per maand per kind aan de moeder moet betalen. Daarnaast heeft het hof de kosten van het deskundigenonderzoek gedeeltelijk ten laste van de staat gebracht en de man veroordeeld tot betaling van de overige kosten aan de griffier. De beschikking is uitgesproken op 27 november 2002.

Uitspraak

Uitspraak : 27 november 2002
Rekestnummer : 095-H-02
Rekestnr. rechtbank : 00-1126
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.M.M. van der Valk.
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [Y],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. Th.H.C.M. Ponsioen.
PROCESVERLOOP
De man is op 4 februari 2002 in beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te
's-Gravenhage van 3 december 2001.
De moeder heeft op 25 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brieven van
21 februari 2002, 26 maart 2002 en 30 oktober 2002.
Op 1 november 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de moeder, bijgestaan door haar procureur. De advocaat van de man is niet verschenen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De partijen hebben een affectieve relatie gehad.
[In] 1996 is uit de moeder geboren [het oudste minderjarige kind] en [in] 1997 [het jonhste minderjarige kind]
De man heeft de beide kinderen, die bij de moeder verblijven, niet erkend.
Op 18 februari 2000 heeft de moeder de rechtbank te 's-Gravenhage op grond van artikel 1:207 BW verzocht vast te stellen dat de man de vader is van [de kinderen]. Tevens heeft zij verzocht te bepalen dat de man aan de moeder ƒ 250,- (€ 113,45) per maand per kind dient te betalen, althans een bedrag als de rechtbank juist acht.
Bij tussenbeschikking van 2 oktober 2000 heeft de rechtbank een bloedonderzoek door een deskundige bevolen met de vraag welke conclusie moet worden getrokken ten aanzien van het eventuele verwekkerschap van de man ten aanzien van [de kinderen] en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Op 9 mei 2001 is bij de rechtbank ingekomen het rapport van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst. Dit vermeldt dat de man met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de verwekker van [de kinderen] is.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat de man de vader is van [de kinderen] en - uitvoerbaar bij voorraad - bepaalt dat de man met ingang van 1 juni 2001 ƒ 250,- (€ 113,45) per maand per kind aan de moeder dient te betalen. Voorts is de man veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man
De man is geboren [in] 1949 en woont samen met een partner die in eigen levensonderhoud voorziet. Die partner heeft per maand een bru-to inkomen uit loon van € 1.432,-, volgens een salarisstrook over augustus 2002. De man had in 2001 een WAO-uitkering. In dat jaar liep hij stage bij een reïntegratiebedrijf, waar hij met ingang van 15 januari 2002 in dienst is getreden tegen een bruto maandinkomen van € 2.450,-, exclusief vakantie-geld, volgens een salarisstrook over juni 2002. Vanaf 15 juli 2002 heeft de man een inkomen van € 2.600,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, volgens salarisstroken van augustus en september 2002. Hij is particulier verzekerd voor zijn ziektekosten.
De man heeft de volgende maandlasten:
€ 407,- (ƒ 896,-) huur;
€ 113,45 (ƒ 250,-)aflossing op een totale schuld van € 6.807,- (ƒ 15.000,-).
Ten aanzien van de moeder
De moeder is geboren op 13 april 1977. Ze ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. De kinderen hebben behoef-te aan een door de man aan de moeder te betalen bijdrage in hun levensonderhoud.
BEOORDELING OP HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de draagkracht van de man ten aanzien van de kinderalimentatie en de kosten van het deskundigenonderzoek.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voorzover het de kinderalimenta-tie en de kosten van het deskundigenonderzoek betreft en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de moeder, voorzover het de kinderalimentatie betreft, alsnog af te wijzen en de kosten van het deskundigenonderzoek voor 50% te zijnen laste te laten komen. De moeder bestrijdt zijn beroep, terwijl zij zich ten aanzien van de veroordeling van de man in de kosten van het deskundigenonderzoek refereert aan het oordeel van het hof.
draagkracht van de man in de periode van 1 juni 2001 tot en met 15 januari 2002
3. Ter terechtzitting is als onbestreden komen vast te staan dat de man in 2001 het gehele jaar stage liep en daar met ingang van 26 juni 2001 een vergoeding voor kreeg van € 159,- (ƒ 350,-) per maand, alsmede dat de man pas op 16 januari 2002 verdienend werk is gaan verrichten. Een en ander blijkt ook uit de door de man overgelegde salarisstrook van juni 2002 waarop de datum met ingang waarvan de man een stagevergoeding ontving staat vermeld als de datum van oorspronkelijke indiensttreding en de datum waarop de man verdienend werk is gaan verrichten als datum van indiensttreding. Het hof beschouwt de door de man ontvangen stagevergoeding als kostendekkend en is in tegenstelling tot de rechtbank van oordeel dat de man in 2001 geen verdiencapaciteit kan worden toegekend. Gebleken is dat de door de man gevolgde studie gekoppeld met zijn stage relevant voor hem is geweest. Het betreft een post HBO-opleiding, hetgeen perspectief biedt. Door het volgen van zijn studie heeft hij thans betaald werk gevonden en heeft hij zijn kansen op de arbeidsmarkt in de toekomst aanzienlijk vergroot. De WAO-uitkering die de man in 2001 genoot biedt onvoldoende ruimte om de door de rechtbank bepaalde alimentatie te betalen, zodat het hof van oordeel is dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de alimentatieverplichting op 1 juni 2001 heeft gesteld.
draagkracht van de man vanaf 16 januari 2002:
4. Voor de beoordeling van de draagkracht van de man vanaf 16 januari 2002, de datum waarop hij verdienend werk is gaan verrichten, gaat het hof uit van de onder de vaststaande feiten opgenomen inkomsten en lasten van de man, waarbij het hof ten dele rekening houdt met de huurlasten van de man, gelet op het feit dat zijn huidige partner een eigen inkomen heeft. Uit het voorgaande volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie toelaat van € 113,45 per maand per kind. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beschikkende bepalen dat de man, met ingang van 16 januari 2002, aan de moeder een bedrag van € 113,45 per maand per kind dient te betalen.
kosten van het deskundigenonderzoek:
5. Volgens de man heeft de rechtbank hem ten onrechte veroordeeld tot betaling van de volledige kosten van het deskundigenonderzoek. De man heeft uitsluitend betwist dat hij de vader zou zijn van [het jongste kind], zodat uitbreiding van het onderzoek naar [het oudste kind] niet noodzake-lijk was. Uit de beschikking van 2 oktober 2000 en het verweerschrift van de man dienaan-gaande blijkt duidelijk dat de man in deze procedure heeft gesteld dat hij de verwekker van [het oudste kind] is. Het is naar het oordeel van het hof dan ook overbodig bloedonderzoek te verrichten teneinde het verwekkerschap van de man ten aanzien van [het oudste kind] vast te stellen. Het feit dat de man in een andere procedure zou hebben betwist de verwekker van [het oudste kind] te zijn doet daar niet aan af. Om die reden acht het hof het niet redelijk de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de man te brengen. Het hof zal derhalve deze kosten, te weten
€ 454,-, ten laste van de staat brengen en bepalen dat de man de overige kosten, te weten
€ 1.157,-, aan de griffier van de rechtbank dient te voldoen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de man aan de moeder te betalen kin-derali-mentatie met ingang van 16 januari 2002 op € 113,- per maand per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
veroordeelt de man € 1.157,- aan de griffier van de rechtbank te voldoen terzake van de kosten van het deskundigenonderzoek;
bepaalt dat € 454,- ter zake van de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van de staat komen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Stille, bijgestaan door mr. Groenleer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2002.