ECLI:NL:GHSGR:2002:AF2549

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
120-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Pannekoek-Dubois
  • C. Gerretsen-Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 november 2002 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarig kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 18 december 2001 aangevochten, waarin de rechtbank had bepaald dat hij een maandelijkse bijdrage van ƒ 1.150,- (€ 521,85) aan de moeder, de verweerster in hoger beroep, diende te betalen. De vader verzocht om de beschikking te vernietigen en een lagere bijdrage vast te stellen, terwijl de moeder haar verzoek om een hogere bijdrage heeft gehandhaafd.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en moeder niet samen hebben geleefd na de geboorte van hun kind en dat de moeder het gezag over het kind heeft. De vader heeft het kind erkend en de moeder heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, met een ingangsdatum van 1 januari 2001. Het hof heeft de netto inkomens van beide ouders in overweging genomen, waarbij het totale netto inkomen van de ouders is vastgesteld op ongeveer ƒ 9.800,- per maand. Het hof heeft geoordeeld dat de vader in beginsel verplicht is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te leveren, maar heeft ook rekening gehouden met de werkstatus van de moeder en haar keuze om drie dagen per week te werken.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, maar de bijdrage van de vader met ingang van 14 februari 2003 verlaagd naar € 350,- per maand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door de rechters M. Dusamos, A. Pannekoek-Dubois en C. Gerretsen-Visser, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2002.

Uitspraak

Uitspraak : 27 november 2002
Rekestnummer : 120-H-02
Rekestnr. rechtbank : 01-3222
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in [het] zaak van
[appellant],
wonende te [X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[geïntimeerde],
wonende te [Y],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. I. van Santbrink.
PROCESVERLOOP
De vader is op 18 februari 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 18 december 2001.
De moeder heeft op 24 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn aanvullende stukken ingekomen bij brief van 13 maart 2002.
Op 9 oktober 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. K.A. Boshouwers, en de moeder, bijgestaan door haar procureur.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Uit de moeder is [in] 2000 geboren [het thans nog minderjarige kind] hierna te noemen: [het kind]. De vader heeft [het kind] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [het kind].
Op 21 mei 2001 heeft de moeder de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht - uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te bepalen, met ingang van 1 januari 2001 van ƒ 750,- per maand, en met ingang van 1 mei 2001 van ƒ 900,- per maand, althans zodanige bedragen te bepalen en met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De vader heeft bij verweerschrift, gedateerd 3 juli 2001, verzocht de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met ingang van 1 januari 2001 te bepalen op ƒ 738,- per maand en met ingang van 1 januari 2002 op ƒ 708,10 per maand.
Bij aanvullend verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 8 november 2001, heeft de moeder haar verzoek verhoogd tot een bijdrage van ƒ 1.170,- per maand met ingang van 1 januari 2001.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2001 bepaald op ƒ 1.150,- (€ 521,85,-) per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij van 1 mei 2001 tot en met 31 december 2001 een kinderalimentatie van
€ 334,89/ ƒ 738,- per maand en met ingang van 1 januari 2002 een kinderalimentatie van
€ 321,32/ƒ 708,10 per maand dient te betalen, althans een zodanige bijdrage en ingangsdatum te bepalen als het hof in goede justitie juist acht.
2. De moeder heeft het beroep van de vader gemotiveerd bestreden. Zij verzoekt de vader in zijn appèl niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn verzoek in hoger beroep te ontzeggen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aanvullend verzocht, de kinderalimentatie ten behoeve van [het kind] met ingang van 14 februari 2003 te bepalen op € 350,- per maand, in verband met haar voorgenomen huwelijk met haar huidige partner.
3. In geschil zijn - samengevat - de hoogte van de behoefte van [het kind], het aandeel van respectievelijk de vader en de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], en de ingangsdatum van de verplichting van de vader een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
De draagkracht van de vader tot het leveren van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], is niet in geschil.
4. Het hof gaat, bij de bepaling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [het kind], evenals de rechtbank uit van een netto inkomen van de moeder van ongeveer ƒ 3.400,- per maand en een netto inkomen van de vader van ongeveer ƒ 6.400,- per maand, derhalve in totaal een netto inkomen van ongeveer ƒ 9.800,- per maand. Deze inkomens zijn als zodanig niet langer betwist. Het hof ziet in de omstandigheid dat de ouders niet danwel kort hebben samengeleefd na de geboorte van [het kind], geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de behoefte van het kind wordt bepaald door het totaal van de netto inkomens van de ouders. De verstrekkende wettelijke verplichting die de ouder heeft, te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, leidt er immers toe dat het kind dient te delen in de welstand van de ouders, ongeacht of deze in gezinsverband samenleven of niet.
Het hof is van oordeel dat bij een totaal netto inkomen van de ouders van ƒ 9.800,- per maand, het eigen aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] ongeveer ƒ 1.850,- (€ 840,-) per maand bedraagt.
5. Bij de bepaling van het door de vader te betalen aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de moeder drie dagen per week werkt. De vader heeft aangevoerd dat van de moeder kan worden verwacht dat zij na het einde van haar ouderschapsverlof weer zoals voorheen vier dagen per week gaat werken, in plaats van drie, zodat zij een hoger inkomen kan verwerven.
Het hof is van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar keuze om drie dagen te blijven werken en daarnaast voor de nog zeer jonge [het kind] te zorgen, redelijk is en dat nog niet van haar kan worden verlangd dat zij vier dagen gaat werken.
Het hof is dan ook van oordeel dat de vader in beginsel verplicht is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van ƒ 1.150,- (€ 521,85,-) per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te leveren.
6. Ten aanzien van de door de vader betwiste ingangsdatum van 1 januari 2001 overweegt het hof, dat dit de onbetwiste datum is waarop de partijen feitelijk uiteen zijn gegaan. De vader voert aan, dat de moeder de beschikking had over de gezamenlijke bankrekeningen van partijen, zodat het er in redelijkheid voor dient te worden gehouden dat hij aan zijn zorgverplichting jegens [het kind] heeft voldaan. De moeder ontkent na 1 januari 2001 van deze rekeningen gebruik te hebben gemaakt.
Het hof is van oordeel dat de vader er vanaf 1 januari 2001 rekening mee heeft kunnen en moeten houden dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] diende te leveren en dat hij er niet zonder meer van uit had mogen gaan dat hij aan deze verplichting voldeed doordat de moeder toegang had tot de gezamenlijke bankrekeningen. Indien en voorzover achteraf mocht blijken dat de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] heeft voorzien middels deze bankrekeningen, dient daarmee rekening te worden gehouden bij de verdeling en verrekening van de gezamenlijke goederen tussen partijen. Dit laat de vaststelling van een onderhoudsbijdrage van de vader vanaf 1 januari 2001 echter onverlet, zodat de hiertegen gerichte grief van de vader faalt.
7. Het hof zal, overeenkomstig het onweersproken gebleven verzoek van de moeder ter zitting in hoger beroep, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met ingang van 14 februari 2003 bepalen op € 350,- per maand.
8. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen, en vult aan:
bepaalt dat de vader met ingang van 14 februari 2003 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] dient te betalen van € 350,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Gerretsen-Visser, bijgestaan door mr. Verkuil als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2002.