ECLI:NL:GHSGR:2002:AF2555

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
338-M-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Gerretsen-Visser
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 december 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarig kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 20 februari 2002. De vader, verweerder in hoger beroep, had geen verweerschrift ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken als belanghebbende. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2002 waren de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de raad aanwezig.

De ouders hadden een affectieve relatie en uit deze relatie was in 1997 een kind geboren, dat bij de moeder verblijft. De vader had verzocht om een omgangsregeling, waarbij hij het kind van zaterdagochtend tot zondagavond bij zich mocht hebben. De rechtbank had in de bestreden beschikking bepaald dat er drie door de raad begeleide herstelcontacten tussen de vader en het kind zouden plaatsvinden, maar had de zaak voor een definitieve omgangsregeling aangehouden.

Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking een niet voor hoger beroep vatbare tussenbeschikking was. Het hof was van mening dat de door de rechtbank opgedragen proefcontacten deel uitmaakten van het onderzoek dat door de raad moest worden uitgevoerd. Daarom verklaarde het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, omdat er geen definitieve omgangsregeling was vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak : 4 december 2002
Rekestnummer : 338-M-02
Rekestnr. rechtbank : 00-171
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [X,]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Taekema.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1.],
wonende te [Y] (België),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader, en
2. De Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 21 mei 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 20 februari 2002.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brieven van
21 juni 2002, 10 juli 2002 en 12 september 2002.
De raad heeft het hof bij brief, gedateerd 6 september 2002, met als bijlagen het rapport van 28 mei 2001 alsmede een adviesbrief aan de rechtbank te Middelburg van 22 juli 2002, laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 13 november 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocate mr. J.E.S. de Rechter en de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.H. Rijkse en namens de raad de heer H. Hoek.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit [in[1997]s geboren [het minderjarige kind], hierna te noemen: [het kind], die bij de moeder verblijft. De vader heeft [het kind] erkend.
Bij verzoekschrift heeft de vader de rechtbank te Middelburg verzocht een omgangsregeling vast te stellen welke inhoudt dat hij [het kind] bij zich mag hebben van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de vader [het kind] ophaalt en weer thuisbrengt, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist acht.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat er drie door de raad begeleide herstelcontacten tussen de vader en [het kind] zullen plaatsvinden op een door de raad te bepalen plaats en tijdstip en is de zaak voor wat betreft een definitieve omgangsregeling aangehouden.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat er aanvullende rapportage zal plaatsvinden door de raad ten aanzien van de persoonlijke situatie van de vader met behulp van expertise van deskundige(n) op het gebied van cognitieve stoornissen en dat er vervolgens een nieuw advies geredigeerd zal worden, subsidiair de moeder in de gelegenheid te stellen contra expertise in samenwerking met deskundige(n) op het gebied van cognitieve stoornissen te laten verrichten.
2. Het hof beschouwt de bestreden beschikking als een niet voor hoger beroep vatbare tussenbeschikking. Het hof is van oordeel dat de (uitkomsten van de) door de rechtbank opgedragen proefcontacten deel uitmaken van het door de raad uit te voeren onderzoek, zodat gezegd kan worden dat de rechtbank slechts een interlocutoire beslissing heeft gegeven en niet (mede) een deelbeslissing waarin voor bepaalde tijd een voorlopige omgangsregeling wordt vastgesteld. Om die reden zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Gerretsen-Visser en Van Leuven, bijgestaan door mr. Groenleer als griffier en uit-gesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2002.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen.