ECLI:NL:GHSGR:2002:AF5477

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200026202
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Oosterhof
  • M. Aler
  • J. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage inzake moord en mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 december 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar voor het medeplegen van moord en doodslag, alsook voor mensenhandel. Het hof honoreerde het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor de periode vóór 1 juli 1997 en na 7 november 1997, maar verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit noodweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van moord en doodslag, waarbij hij samen met anderen een man heeft doodgeschoten en een andere man heeft gestoken. De lichamen van de slachtoffers werden later in België achtergelaten. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk voor bepaalde tenlastegelegde feiten, maar vond voldoende bewijs voor de overige beschuldigingen. De straf werd bepaald op veertien jaar gevangenisstraf, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

rolnummer 2200026202
parketnummer 0975724597
datum uitspraak 24 december 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van
5 december 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 oktober 2002 en 11 december 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2002 is door de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde en ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde periode voor zover dit de periode vóór 1 juli 1997 betreft. De raadsman heeft ter schraging hiervan aangevoerd hetgeen staat vermeld in zijn op de terechtzitting aan het hof overlegde pleitnotities. Een kopie van de pleitnotities is aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehecht.
Het hof zal, om proces-economische redenen, gezien de hierna te nemen beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, niet ingaan op het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde.
Het hof honoreert het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde periode voor zover dit de periode vallend vóór 1 juli 1997 betreft. Het hof is, gelet op het specialiteitsbeginsel, van oordeel dat het uitleveringsbesluit van de ministerraad van Turkije d.d. 16 maart 2001 met nummer 2001/2180, (waarvan de Nederlandse vertaling die zich in het dossier bevindt is gedateerd 29 oktober 2001), waar het de feiten betreft welke redenen voor uitlevering vormen, kennelijk verwijst naar het verzoek tot uitlevering van de officier van justitie mr. M. ter Hart d.d. 31 januari 2001. In dit verzoek wordt als periode waarin de onder 3 primair tenlastegelegde mensensmokkel zou zijn gepleegd aangegeven de periode van 1 juli 1997 tot en met 7 november 1997. Het hof begrijpt derhalve dat het uitleveringsbesluit ziet op deze periode.
Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid ten aanzien van de onder 3 primair tenlastegelegde periode voor zover dit de periodes vóór 1 juli 1997 en na 7 november 1997 betreft.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE:
1.
dat hij in de nacht van 13 op 14 augustus 1997 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels af te vuren op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
dat hij in de nacht van 13 op 14 augustus 1997 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een man, genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk met een vuurwapen kogels af te vuren op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] en met een mes, meermalen, te steken in het lichaam van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
3.
dat hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 1997 tot en met 7 november 1997 te ’s-Gravenhage en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens uit winstbejag behulpzaam is geweest aan personen om deze toegang te verschaffen tot en te verblijven in Nederland, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar tegen betaling, personen,
- doen ophalen in China en/of elders en naar Nederland gebracht/doen brengen en deze personen vervolgens in Nederland ondergebracht,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat de toegang tot of het verblijf van bovengenoemde personen wederrechtelijk was.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Bewijsoverweging
Naar het oordeel van het hof is voor de bewezenverklaring dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de levensberovende handeling, zoals onder 1 respectievelijk 2 tenlastegelegd, niet noodzakelijk dat (bewezen wordt dat) de verdachte de levensberovende handeling daadwerkelijk zelf (mede) voor zijn rekening heeft genomen. Voor een dergelijke bewezenverklaring volstaat immers dat sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Het hof heeft de overtuiging bekomen dat zulks het geval is, en wel op grond van navolgende feiten en omstandigheden: de verdachte en zijn mededaders handelden in gelijke gezindheid volgens een gezamenlijk voorgenomen plan strekkende tot de verwezenlijking van hetzelfde doel, de verdachte was ter plaatse aanwezig toen de slachtoffers om het leven werden gebracht, welke fysieke aanwezigheid getalsmatig een wezenlijk bijdrage moet hebben geleverd aan de eliminatie van de kans van de slachtoffers zich tegen de onderhavige aanslag succesvol te verdedigen dan wel daaraan te ontvluchten.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde levert op:
1 primair medeplegen van moord;
2 subsidiair medeplegen van doodslag;
3 primair een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere
personen, meermalen gepleegd.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2002 heeft de raadsman van de verdachte het (subsidiaire) verweer gevoerd -zoals nader toegelicht in zijn pleitnotities, waarvan een kopie aan het proces-verbaal van die terechtzitting is gehecht- dat de verdachte, met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweer-exces.
Het hof verwerpt dit verweer in beide onderdelen.
Uit het onderzoek zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die aannemelijk maken, dat ten tijde van het plegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten sprake was van een ogenblikkelijke, dan wel onmiddellijk dreigende, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte en zijn mededaders zich dienden te verdedigen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Ter Hart heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord en het medeplegen van doodslag. Enige tijd voordat de verdachte en zijn mededaders tot uitvoering daarvan overgingen, is in het huis van de verdachte en in diens aanwezigheid het plan opgevat om een hen bekende Chinese man, [naam], op te wachten en dood te schieten. Vervolgens hebben zij deze man in het donker op een verlaten plek opgewacht. Hoewel bleek dat het beoogde slachtoffer zich op dat moment in gezelschap van een man bevond die met de toedracht in deze zaak niets uitstaande had, hebben de verdachte en zijn mededaders zich hierdoor niet laten weerhouden en zijn zij overgegaan tot de uitvoering van hun plan. Met een vuurwapen is meermalen op de hen bekende [naam] geschoten ten gevolge waarvan deze dodelijk werd getroffen. De man die in zijn gezelschap verkeerde heeft tevergeefs geprobeerd te vluchten en is eveneens getroffen door kogels en meermalen gestoken met een mes. Beide slachtoffers zijn als gevolg hiervan overleden. De lichamen van beide slachtoffers zijn vervolgens in de kofferbak van een voertuig naar België vervoerd, alwaar de lichamen in een sloot zijn achtergelaten.
Door aldus te handelen heeft de verdachte de twee slachtoffers het meest fundamentele recht ontnomen waar de mens over beschikt: het recht op leven. Het resultaat van deze delicten en de wijze waarop zij zijn uitgevoerd dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. De wet stelt daarop de (aller)hoogste gevangenisstraffen. Daarnaast brengen delicten als de onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel door, uit winstbejag, uit China afkomstige personen te helpen toegang tot Nederland te krijgen en hier te verblijven. Verdachte en zijn mededaders verleenden daarbij tijdelijk onderdak aan die illegaal in dit land verblijvende personen. De verdachte heeft een relevant aandeel gehad in de onderhavige (georganiseerde) vorm van mensensmokkel.
Het hof is, alles overwegend, dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 197a, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
14. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde periode voor zover dit de periode voor 1 juli 1997 en na 7 november 1997 betreft.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIEN JAAR.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak ingevolge een Nederlands verzoek tot uitlevering in detentie in het buitenland en in voorlopige hechtenis in Nederland is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Aler en Heemskerk in bijzijn van de griffier mr. Kloos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2002.