parketnummer 1003112402
datum uitspraak 4 december 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 18 juli 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 november 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep in-gesteld.
4. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
dat hij op 18 februari 2002 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, in een woonpand, gelegen aan de [naam]straat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en rijbewijs en RET-jaarkaart en geldbedrag toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd vooraf gegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en bedreiging met geweld bestonden uit het
- (dreigend) tonen en voorhouden en richten van op vuurwapens gelijkende voorwerpen, aan/op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- met een (electriciteits)snoer en een veter vastbinden en vasthouden van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- (met die op vuurwapens gelijkende voorwerpen) slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en
- doorzoeken van de kledingzakken van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en
- (dreigend) aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de woorden toevoegen: “Waar is het goud”.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Van Capelle heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een overval op personen in een woning, waarbij zij er niet voor zijn teruggedeinsd om de twee slachtoffers met namaakvuurwapens te bedreigen en grof fysiek geweld tegen hen te gebruiken. De daders hebben de twee slachtoffers vastgebonden en beroofd van bezittingen. Het feit vond plaats in de woning van één van de slachtoffers, hetgeen een ernstige inbreuk betekent op het recht van een ieder op een ongestoord privé-leven. Feiten als het onderhavige worden doorgaans door de slachtoffers als buitengewoon bedreigend en beangstigend ervaren en te verwachten valt dat de onderhavige slachtoffers nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte en zijn mededaders hun hebben aangedaan. Een feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde en brengt in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveilig-heid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 november 2002, eerder en meermalen tot gevangenisstraf is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf.
Het is op deze grond dat het hof de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Aler en Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 december 2002.