ECLI:NL:GHSGR:2002:AF9329

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/342
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • P. Pannekoek-Dubois
  • A. Torrenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke gezagskwestie na echtscheiding met communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de moeder alleen met het gezag over de kinderen is belast. De ouders, die op 16 augustus 1989 in Marokko zijn getrouwd, hebben vier minderjarige kinderen. Na de echtscheiding op 24 januari 2001 heeft de vader in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag of om het gezag over twee van de vier kinderen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat gezamenlijk gezag niet uitvoerbaar is vanwege ernstige communicatieproblemen tussen de ouders en de pedagogische kwaliteiten van de vader. De moeder heeft in haar verweer gesteld dat de vader onvoldoende pedagogische mogelijkheden heeft en dat de kinderen in goede handen zijn bij haar.

De rapportages van de raad voor de kinderbescherming en het FORA bevestigen de zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de vader. De vader heeft in hoger beroep zijn verzoek tot omgang ingetrokken, maar blijft strijden voor het gezamenlijk gezag. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat eenhoofdig gezag bij de moeder in het belang van de kinderen is. De vader is niet ontvankelijk verklaard in zijn subsidiaire verzoek om het gezag over twee kinderen, omdat dit verzoek onvoldoende bepaald was. De beslissing van het hof is gebaseerd op de rapportages en het verhandelde ter zitting, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

Uitspraak : 19 februari 2002
Rekestnummer : 342-H-02
Rekestnr. rechtbank : 00-3935
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[vader],
wonende te Ede,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.R. Plug.
tegen
[moeder],
wonende op een geheim adres binnen het arrondissement 's-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur.
PROCESVERLOOP
De vader is op 23 mei 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 februari 2002.
De moeder heeft op 15 november 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 29 juli 2002.
Op 27 november 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Namens de raad voor de kinderbescherming, vestiging Den Haag is verschenen de heer drs. J.Ph. Eggink. Ter zitting heeft de vader het hoger beroep voorzover dit ziet op de omgang, ingetrokken.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn op 16 augustus 1989 te Al Hoceima (Marokko) met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen ge[kind]:
[kind], geboren op 13 december[kind],
[kind], geboren op 16 augustu[kind]2,
[kind], geboren op 10 mei 1[kind]en
[kind] geboren op 8 januari1998,
hierna te noemen: de kinderen.
De kinderen verblijven bij de moeder.
Bij beschikking van 31 mei 2000 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage in het kader van voorlopige voorzieningen bepaald dat de kinderen voorlopig aan de moeder zullen worden toevertrouwd.
Op 27 juni 2000 heeft de moeder bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met een nevenverzoek ten aanzien van het gezag ingediend. Zij heeft verzocht te bepalen dat voortaan alleen aan de moeder het ouderlijk gezag over de kinderen toekomt. De vader heeft verweer gevoerd tegen de door de moeder verzochte nevenvoorziening en heeft zelfstandig verzocht te bepalen primair: dat twee kinderen aan hem worden toegewezen en twee kinderen aan de moeder, met over en weer een omgangsregeling, en subsidiair: dat de vader recht heeft op omgang met de niet aan hem toegewezen kinderen gedurende één weekeinde in de veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de vader af te wijzen.
Bij beschikking van 24 januari 2001 heeft de rechtbank tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken. Voor wat betreft de gezagsvoorziening en de omgangsregeling is iedere verdere beslissing aangehouden.
In het tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep is de vader bij beschikking van 18 juli 2001 door dit hof niet-ontvankelijk verklaard.
De echtscheidingsbeschikking is op 26 april 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij opvolgende - de bestreden - beschikking van 27 februari 2002 heeft de rechtbank het primaire verzoek van de vader afgewezen en bepaald - uitvoerbaar bij voorraad - dat voortaan alleen aan de moeder het gezag over de kinderen zal toekomen. Voorts is bepaald dat de vader - voorlopig - voor de duur van een half jaar eens in de drie weken van 's ochtends 09.00 uur tot 's avonds 20.00 uur, afwisselend de ene keer de kinderen [kind] en [kind] en de andere keer de kinderen [kind] en [kind], bij zich mag hebben onder begeleiding van een nader door partijen overeen te komen persoon. Tevens is de raad verzocht een eenmalig contact tussen de ouders te entameren en te begeleiden, teneinde te bezien of zij tot overeenstemming kunnen komen over een persoon die de omgang begeleidt. Verder is de raad verzocht na verloop van de proefperiode van een half jaar - door tussenkomst van FORA - de rechtbank te rapporteren en te adviseren over het verloop van de omgangsregeling en een eventueel definitief vast te stellen omgangsregeling, en is de behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aangehouden.
BEOORDELING
1. In geschil is het ouderlijk gezag. Het beroep tegen de voorlopige omgangsregeling is door de vader ter zitting ingetrokken.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn in eerste aanleg gedane verzoeken toe te wijzen. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. Ter ondersteuning van zijn beroep voert de vader aan dat de rechtbank het verzoek van de moeder, om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten, ten onrechte heeft toegewezen. Volgens de vader is niet gebleken van (bijzondere) omstandigheden, op grond waarvan alleen de moeder met het gezag zou moeten worden belast. De rechtbank heeft haar beslissing volgens de vader op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Hij vindt het niet in het belang van de kinderen, alleen de moeder met het ouderlijk gezag te belasten. De vader vreest dat de moeder de kinderen, die het - zo is zijn indruk - leuk vinden hem te zien, bij hem zal weghouden; aan de in de bestreden beschikking bepaalde voorlopige omgangsregeling werkt de moeder niet mee; vader bestrijdt dat [kind] een slechtere ontwikkeling heeft doorgemaakt toen hij bij vader heeft verbleven, en de andere kinderen een betere ontwikkeling hebben doorgemaakt omdat ze bij de moeder verbleven; vader vraagt zich af of moeder wel genoeg geld ten goede van de kinderen laat komen, maakt zich zorgen over de geestelijke ontwikkeling van de kinderen en wijst op de geringe hoeveelheid uitstapjes die moeder met de kinderen maakt; vader heeft de indruk dat moeder alleen maar uit eigenbelang de kinderen bij hem vandaan wil houden.
4. De moeder voert hiertegen aan dat uit onderzoek van raad en FORA blijkt dat gezamenlijk ouderlijk gezag niet uitvoerbaar is voor de ouders. FORA is van oordeel dat de vader over onvoldoende pedagogische mogelijkheden beschikt en verwacht dat de vader zijn opvoedingsverantwoordelijkheid zal overdragen aan zijn familie.
Daarnaast blijkt uit onderzoek van raad en FORA dat tussen de vader en de moeder ernstige communicatieproblemen bestaan. Naar aanleiding van de door raad en FORA verstrekte inlichtingen kon de rechtbank tot het oordeel komen dat het in het belang van de kinderen was alleen de vrouw met het gezag te belasten. Deze beslissing van de rechtbank is geheel in overeenstemming met HR 10 september 1999, NJ 2000, 20, waarin werd beslist dat indien de communicatieproblemen tussen partijen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, het ouderlijk gezag aan een van de ouders toegekend dient te worden.
Uit het rapport van 10 oktober 2002 van het Haags Ambulatorium blijkt dat de vader de moeder negatief probeert af te schilderen tegenover de kinderen, hetgeen nog weer eens aangeeft dat de angst voor loyaliteitsproblemen bij de kinderen reëel is. De verzorging en opvoeding van de kinderen zijn bij de moeder in goede handen en dit wordt bevestigd door het rapport van 10 oktober 2002 van het Haags Ambulatorium.
De moeder is van mening dat gezamenlijk ouderlijk gezag gezien de omstandigheden tussen partijen niet in stand kón blijven. Aangezien de vader al eens een kind een jaar lang heeft weggehouden van de moeder, is het begrijpelijk dat zij vreest dat, indien de vader het gezag over twee van de vier kinderen zal krijgen, deze kinderen volledig uit het zicht zullen verdwijnen.
Daarnaast wordt gewezen op de conclusie van FORA, dat de vader de nodige pedagogische kwaliteiten mist en de opvoeding waarschijnlijk aan zijn familie zal overlaten.
5. In onderhavige zaak zijn drie rapportages uitgebracht. De raad heeft op 17 oktober 2001 gerapporteerd. Uit dit rapport blijkt dat de ouders gezamenlijk gezag niet kunnen uitvoeren, nu moeder op een geheim adres woont en niet met vader kan overleggen. Het is in het belang van de kinderen de opvoedingssituatie veilig te stellen door het continueren van hun verblijf bij de moeder. Zij beschikt over betere affectieve en pedagogische mogelijkheden dan de vader; derhalve heeft het de voorkeur moeder te belasten met het ouderlijk gezag.
Het FORA heeft op 25 juli 2001 een rapport uitgebracht. De kinderen functioneren redelijk goed in de opvoedingssituatie bij moeder en geven zelf aan graag bij moeder te willen blijven wonen. Moeder beschikt over voldoende affectieve en pedagogische mogelijkheden. Vader beschikt over onvoldoende pedagogische mogelijkheden en zal, zoals hij ook zelf aangeeft, de opvoedingsverantwoordelijkheid, mede gezien zijn neiging tot somatisatie, naar verwachting (gedeeltelijk) overlaten aan zijn familie.
Het Haags Ambulatorium heeft op 10 oktober 2002 gerapporteerd over interactieobservaties die hebben plaatsgevonden. Het beeld van moeder dat hieruit naar voren komt is positiever dan het beeld van vader. Vader bedoelt het goed, maar het pakt niet zo goed uit. Hij wekt de indruk er moeite mee te hebben de kinderen grenzen te stellen, hij blijkt niet goed in staat aan te voelen wat de kinderen bezighoudt of rekening te houden met de gevoelens van de kinderen. De vader maakt een zieke indruk.
De kinderen stellen zich ten opzichte van vader over het algemeen terughoudend op. Ze reageren nauwelijks op hem als hij voor het eerst de kamer binnenkomt en de oudste drie kinderen doen moeite om fysiek afstand te bewaren. De oudste spreekt zich openlijk negatief over vader uit; de jongste laat de minste terughoudendheid zien.
Over moeder wordt opgemerkt dat ze veel praat, waardoor er voor de kinderen weinig ruimte overblijft om iets te zeggen, en dat ze de kinderen, door ze te zeggen dat ze niet bang hoeven te zijn voor de vader in de aanwezigheid van de onderzoeksters, belast met haar eigen negatieve gevoelens jegens vader en het onderzoek.
6. Ter zitting heeft de raad voor de kinderbescherming geadviseerd het beroep van de vader af te wijzen.
7. Ter zitting heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep voor wat betreft het gezag zodanig uitgelegd, dat hij primair wenst dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, en subsidiair wenst dat hij het gezag krijgt over twee van de vier kinderen, en de moeder het gezag krijgt over de twee andere kinderen. Het maakt hem daarbij niet uit over welke twee kinderen hij het gezag zou krijgen. In dit subsidiaire verzoek is de vader naar het oordeel van het hof niet ontvankelijk, nu het verzoek onvoldoende bepaald is, waar de vader niet aangeeft over wie van de kinderen hij het gezag wenst te hebben.
Voor wat betreft het primaire verzoek van de vader, om het gezamenlijk gezag in stand te laten, is het hof van oordeel dat op grond van hetgeen uit de rapporten van de raad, het FORA en het Haags Ambulatorium naar voren is gekomen, en op grond van het verhandelde ter zitting, eenhoofdig gezag, berustend bij de moeder, het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht. Dit brengt met zich mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek met het gezag over twee van zijn kinderen te worden belast.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Torrenga, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 19 februari 2003.