parketnummer 1009143100
datum uitspraak 11 december 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 januari 2002
in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 18 september 2002 en 27 november 2002.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7a. Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft het rapport en de daarin getrokken conclusie van de gerechtelijk deskundige Hens aangevochten. Zo wordt in de eerste plaats daartegen ingebracht dat de patholoog met betrekking tot de doodsoorzaak van [naam] in zijn rapport geen zekerheid of uitsluitsel biedt maar door het gebruik van het hulpwerkwoord "kan" kennelijk ruimte overlaat voor andere oorzaken van haar overlijden.
In de tweede plaats wijst de verdediging op de rapporten van de traumatologen Visser en Van Vugt, die, naar zij stelt, beiden van mening zijn dat een shock door onderhuidse bloedingen niet de doodsoorzaak is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop zij gesteld dat de getuige-deskundige Hens blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2002, evenals dat trouwens blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van
20 november 2001 het geval is, bij meergenoemd sectierapport van 9 februari 2001 is gebleven:
"Ik blijf bij de inhoud van mijn oorspronkelijke sectierapport. Het bloedverlies in het onderhuidse weefsel en de grote hoeveelheid blauwe plekken hebben een grote rol gespeeld bij de door mij getrokken conclusie dat hier sprake is van een traumatische shock. Bij deze bevindingen en daarnaast het gegeven dat er geen orgaanafwijkingen zijn aangetroffen brengen mij tot de conclusie dat hier sprake is van een traumatische shock. In soortgelijke gevallen ben ik tot soortgelijke conclusies gekomen. Ik ben meer dan tien keer eerder bij een soortgelijk pathologisch onderzoek betrokken geweest (...) ook bij mensen van de leeftijd van dit slachtoffer.".
In zijn brief d.d. 3 oktober 2001 aan de rechter-commissaris reageert de chirurg-traumatoloog Van Vugt op een aantal aan hem voorgelegde vragen. Deze heeft daarbij kennis genomen van het obductieverslag en de beschikbare foto's. Kort en zakelijk weergegeven luidt zijn rapportage als volgt:
"(...)
Conclusie gerechtelijke obductie:
Dood wordt verklaard door traumatische shock ten gevolge van geweldsinwerking op basis van uitgebreide gebieden van onderhuidse bloedingen en hiermee gepaard gaande weefselbeschadiging. Verder wordt ingegaan op de stipvormige bloedingen in de long op basis van een doorgemaakt zuurstoftekort.
Commentaar op conclusie gerechtelijke obductie:
Er wordt niet ingegaan op het schuim wat zich in de luchtwegen en de mond- en keelholte bevindt. Er wordt geen inschatting gemaakt van de totale hoeveelheid bloedverlies in de haematomen, m.n. niet aan de billen en bovenbenen. Er wordt niet beschreven of er ook bloedingen in de spieren van de bovenbenen zijn opgetreden.
Kleurenfoto's uitwendige en inwendige schouwing:
(...)
Algemeen:
Het betreft zonder uitzondering haematomen welke de indruk maken een tot enkele dagen oud te zijn met diverse oppervlakkige verwondingen van het been met crustae welke eveneens zeker 24 uur tot 7 dagen oud zijn. (...)
Specifiek antwoordend op de door u gestelde vragen:
(...)
3. Is aannemelijk dat in het onderhavige geval een gebrek aan circulerend vermogen de dood van [naam] heeft veroorzaakt of is daarvoor het aantal onderhuidse bloedingen te gering?
Het is in het onderhavige geval niet aannemelijk dat het gebrek aan circulerend volume de enige mogelijkheid is m.b.t. de doodsoorzaak van [naam]. Het aantal onderhuidse bloedingen is hiervoor mijns inziens te gering. Bij deze bloedingen, opgetreden door bloedingen ontstaan in de loop van zeker meer dan 24 uur en waarschijnlijk zelfs over het verloop van 7 dagen mag verondersteld worden dat er waarschijnlijk sprake zal zijn geweest van een 25-45% volumeverlies met verminderd bewustzijn en koud aanvoelen. Het is zeer wel mogelijk dat er meer dan 45% volumeverlies is geweest, maar niet peracuut opgetreden binnen enkele uren en erg onaannemelijk direct leidend tot de dood.
Hoewel natuurlijk berustend op een inschatting kan aan de hand van het fotomateriaal gesteld worden dat de belangrijkste bloedingshaard gelegen is over de billen en achterzijde van beide bovenbenen, rechts meer dan links.
(...)
6. Zijn de in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 februari 2001 (aangaande de uit- en inwendige schouwing van het lijk van [naam]) onder 12 en 17 genoemde bloedingen het gevolg van een traumatische shock?
Het onder punt 12 genoemde bloed onder het binnenste hartvlies en de stipvormige bloedingen aan de oppervlakte van beide longen kunnen mijns inziens niet gezien worden als het zekere gevolg van een traumatische shock. (...)
Als slotopmerking moet gesteld worden dat er schuimend vocht in longen, luchtpijp en hogere luchtwegen is aangetroffen waarvan overigens de kleur niet beschreven is. Gezien het feit dat geen vermelding gemaakt wordt dat hier sprake was van bloederig aspect ga ik ervan uit dat dit wit schuim geweest is zonder bloedbijmenging. (...)
Van voornoemde schuimophoping is in de slotconclusie niets terug te vinden. Als slotconclusie wordt gesteld dat de doodsoorzaak een traumatische shock ten gevolge van geweldsinwerking (09-02-2001) is.
Hoewel er zeker een bijdrage van bloedverlies en een hypovolemische shock in de doodsoorzaak is geweest, zijn hiermee de verschijnselen van schuim in longen en luchtwegen tot en met mond niet goed verklaarbaar. Een doodsoorzaak door verstikking is hier mijns inziens zeker niet uitgesloten.".
In zijn reactie op het deskundigenrapport van Van Vugt bericht Hens op 26 oktober 2001 aan de rechter-commissaris:
"Ik ben het in grote lijnen eens met de rapportage. Op enkele punten verschil ik echter van mening: de onder punt 12 genoemde bloeding onder het binnenste hartvlies is wel een uiting van shock. De stipvormige bloedingen en het schuim in de longen en luchtwegen passen mijns inziens in het beeld van shocklongen. Alhoewel een overlijden ten gevolge van verstikking (wat dan gezien moet worden als verwikkeling van de traumatische shock) niet met zekerheid kan worden uitgesloten, meen ik dat dit in het onderhavige geval minder waarschijnlijk is.".
De in eerste aanleg eveneens gehoorde traumatoloog Van Vugt is het blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2002 kennelijk niet eens met het oordeel van de patholoog Hens:
"Als de doodsoorzaak niet gelegen zou zijn in een traumatische shock, dan zou de doodsoorzaak bijvoorbeeld door zuurstoftekort kunnen zijn veroorzaakt. (...)Er zaten verse blauwe plekken op het lichaam van het slachtoffer, maar niet van dusdanige aard dat deze hebben geleid tot massaal bloedverlies. Ik denk dat het onaannemelijk is dat er een tekort is geweest aan circulerend bloed, veroorzaakt door bloedverlies, waardoor de dood is ingetreden. Daar waren de verwondingen niet ernstig genoeg voor. Ik ben er vrijwel zeker van dat bloedverlies niet de doodsoorzaak is geweest. De foto's bevatten voor dit oordeel essentiële informatie.
(...) Ik kan het witte schuim in de longen niet goed duiden. Als er sprake zou zijn geweest van een traumatische shock veroorzaakt door bloedverlies en je vindt uitsluitend bloedingen in het onderhuidse vetweefsel, dan ware het wenselijk geweest om het onderhuids bloedverlies verder te kwalificeren. Ik beschik over onvoldoende kennis om andere doodsoorzaken vast te stellen. (...) Als mogelijk onzekere factor blijft over heel recent dieperliggend trauma, dat nog niet aan de huid zichtbaar is geworden, maar wel bloedingen veroorzaakt binnen het weefsel. (...)".
Op daartoe strekkende vragen van de verdediging verklaart de deskundige Van Vugt tot slot:
"Recent toegebracht geweld dat een zodanig bloedverlies heeft veroorzaakt, dat de dood intreedt, zou bij de obductie waargenomen moeten zijn. Ik zeg overigens niet dat er geen goede obductie heeft plaatsgevonden.".
Waar Van Vugt op zich de kwaliteit van de door Hens verrichte obductie niet in twijfel trekt en waar Van Vugt voor zijn beoordeling van de zaak uitsluitend is (kunnen) af(ge)gaan op de zich in het dossier bevindende foto's, verdient naar Hofs oordeel de conclusie van Hens die hij op zijn eigen bevindingen bij gelegenheid van de obductie zelf heeft gebaseerd, de voorkeur. Hens is ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2001 ook nog ingegaan op Van Vugts "aanvullend rapport" d.d. 3 oktober 2001:
"Naar mijn oordeel was het grootste deel van de onderhuidse bloedingen en weefselbeschadigingen kort voor het overlijden van het slachtoffer ontstaan. (...) Het is niet uitgesloten dat de meeste onderhuidse bloedingen zijn ontstaan tengevolge van geweldsinwerking die plaatsvond 6 à 7 uur voor de dood van het slachtoffer. (...) De stipvormige bloedingen en het schuim in longen en luchtwegen van het slachtoffer passen mijns inziens in het beeld van een shock. Ik heb geen ander defect bij het slachtoffer kunnen vaststellen dat deze verschijnselen zou kunnen verklaren.
(...)
Het is juist dat de huidbeschadigingen op zichzelf geen relatie hebben tot de doodsoorzaak van het slachtoffer. Daarvoor zijn die verwondingen te gering. In combinatie met de onderhuidse bloedingen hebben zij echter wel een relatie met de doodsoorzaak. (...) De omvang van het inwendige bloedverlies (...) kan ik niet schatten. Het totaal circulerend vermogen aan bloed bedraagt ongeveer 7 % van het lichaamsgewicht. Het bloed dat verloren gaat uit het circulerend systeem in een geval als het onderhavige komt echter niet naar buiten, maar verplaatst zich naar de weke delen van het lichaam. Het is om die reden niet vast te stellen hoeveel bloed het slachtoffer uit het circulerend systeem heeft verloren. Ik kan op basis van de onderhuidse bloedingen niet vaststellen of er sprake is geweest van 45% bloedverlies. Volgens Van Vugt (antwoord op vraag 8, aanvullende rapportage) zijn de verwondingen (blauwe plekken) van het slachtoffer, zoals ook aangegeven door de huisarts, van oudere datum, variërend van 24 uur tot enkele dagen. Ik ben dat niet met hem eens. (...) Het beeld van de nieren zoals ik dat in mijn sectierapport onder punt 26 (inwendige schouwing) heb omschreven past bij aanmerkelijk inwendig bloedverlies uit het circulerend systeem. De nieren zijn normaal donkerbruin van kleur. De nieren van het slachtoffer waren bleekbruin van kleur. (...)".
Wat dit laatste betreft, het hof acht het met Hens en in tegenstelling tot Van Vugt niet aannemelijk dat de blauwe
plekken van [naam] van oudere datum zijn dan enige uren voor de dood van het slachtoffer, nu de verdachte
Mofor ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat, toen Anita de middag na de mishandeling uit de douche kwam, zij tot haar schrik zag dat Anita bont en blauw was, dat zij toen pas besefte hoe erg Anita was toegetakeld en dat zij al die blauwe plekken en kwetsuren niet eerder bij Anita -die zij 's morgens bij het aankleden had geholpen en naakt had gezien- had waargenomen.
Hetgeen de door de verdediging geadieerde chirurg-traumatoloog Visser in zijn brief van 7 januari 2002 heeft aangevoerd acht het hof, in het licht van al het hetgeen zijn wetenschap hem leert omtrent het aan zijn oordeel onderworpen lijk van [naam]:
"Ik heb ruim 2500 secties verricht. Ik heb gevallen als het onderhavige vaker gezien. Naar mijn oordeel betreft het hier een hypovolemische (traumatische) shock waarbij een tekort is aan circulerend vermogen van het bloed. Hierdoor ontstaat op weefselniveau een zuurstoftekort. De dood van het slachtoffer [naam] kan worden verklaard door het ontstaan van een traumatische shock ten gevolge van geweldsinwerking. Ik heb ook geen andere bevindingen gedaan die de dood van het slachtoffer kunnen verklaren."
Dat Van Vugt, na de uitspraak in eerste aanleg, in een gezamenlijk door Visser en hem ondertekende brief van 25 april 2002 aan de raadsvrouwe van Mofor zich kennelijk inmiddels geheel aan de zijde van Visser heeft geschaard, doet hieraan niet af, zulks temeer nu Van Vugt deze omslag niet nader motiveert.
Slotsom is dat het hof het obductierapport en de daarin vervatte conclusie van Hens overneemt en tot de zijne maakt en dat het hof derhalve het verweer van de verdediging dat het rapport onvoldoende uitsluitsel geeft alsmede het verweer dat er geen causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de dood van [naam], verwerpt.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:
1 meer subsidiair:
Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
2:
Opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand laten.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Van Capelle heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Vanwege het bedplassen van haar 8-jarige dochter is de verdachte als moeder zich te buiten gegaan aan ernstige mishandeling van haar eigen dochter met behulp van onder meer een bamboestok. De verdachte -wetende dat haar dochter ernstig mishandeld was- heeft vervolgens gedurende een aantal uren na de mishandeling haar dochter aan haar lot overgelaten en geen medische hulp/verzorging ingeschakeld. De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig en schokkend.
Het hof neemt mede in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar emotie heeft getoond, maar anderzijds heeft getracht zich te distantiëren van de haar tenlastegelegde feiten.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 255, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Van Nievelt en Van Boven, in bijzijn van de griffier mr. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2002.