Uitspraak : 2 april 2003
Rekestnummer : 493-H-02
Rekestnr. rechtbank : 96.1018, 96.1131, 96.1507
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.H. van 't Hof.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vrouw],
wonende te [adres],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
De vader is op 16 juli 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te '[G] van [datum]
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn op 5 augustus 2002 bij het hof aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 20 augustus 2002 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 3 maart 2003 zijn bij het hof ingekomen een faxbericht van de moeder en een faxbericht van mr. E.A. Kazzaz-de Hoog, de advocaat van de moeder, welk faxbericht het hof, zoals ter zitting is medegedeeld, als pleitnota beschouwt.
Op 5 maart 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De raad is, zoals aangekondigd, niet ter zitting verschenen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben van begin 1991 tot maart 1995 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] de minderjarige [miderjarige], hierna te noemen: [kind], is geboren en op [geboortedatum] de minderjarige [minderjarige2], hierna te noemen: [kind2]. De vader heeft [kind] en [kind2] voor hun geboorte erkend.
Na diverse procedures is de vader uiteindelijk ingevolge de beschikking van dit hof van 21 maart 1997 belast met het gezag over [kind] en [kind2].
Nadat de rechtbank te '[G] bij (tussen)beschikking van 6 november 1996 onder meer een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] en [kind2] heeft vastgesteld en een definitieve beslissing omtrent de omgang bij beschikking van 20 mei 1998 is aangehouden, heeft de rechtbank te '[G] - na de gezagswijziging - bij de bestreden beschikking bepaald - uitvoerbaar bij voorraad - dat de moeder [kind] en [kind2] bij zich mag hebben:
- dinsdagmiddag na school tot donderdagmiddag na school;
- vrijdagmiddag na school tot zaterdagochtend 10.00 uur;
- een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
- de helft van de feestdagen en de vakanties.
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zonodig onder aanvulling van gronden, te bepalen dat er tussen de moeder en [kind] en [kind2] een omgangsregeling zal gelden van eenmaal in de veertien dagen een weekend van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.00 uur en de helft van de schoolvakanties en feestdagen, dan wel de omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat de voorlopige vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en [kind] en [kind2] zal gelden, dan wel een dusdanige omgangsregeling als het hof vermeent te behoren.
2. De vader stelt dat de huidige omgangsregeling, hoewel deze over het algemeen redelijk verloopt, absoluut niet in het belang van [kind] en [kind2] te noemen is. Volgens hem zijn [kind] en [kind2] gebaat bij een omgangsregeling waarbij niet te veel wisselingen zijn. De vader acht de huidige regeling te ingewikkeld voor [kind] en [kind2]. Bovendien levert die regeling volgens de vader ook praktische problemen op. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.
3. Zowel uit de aan het hof overgelegde stukken als uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder niet tot nauwelijks met elkaar kunnen communiceren. De verhoudingen zijn ernstig verstoord en er zijn diverse procedures tussen de vader en de moeder gevoerd, hetgeen tot grote onrust, spanning en psychische problemen bij partijen, maar vooral bij [kind] en [kind2] heeft geleid. Beide partijen beseffen echter dat het voor [kind] en [kind2] van belang is dat zij als ouders leren communiceren. Hoewel eerdere bemiddelingen (waaronder een bemiddeling in het kader van de mediationweek) zijn mislukt, hebben de vader en de moeder er ter zitting mee ingestemd dat zij trachten het geschil omtrent de omgang door bemiddeling op te lossen.
4. Gelet op het specifieke karakter van de problematiek en de ernst daarvan ziet het hof, zoals ter zitting reeds met partijen is besproken, geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een forensische bemiddeling. Het hof zal mr. C.A.R.M. van Leuven, advocaat en procureur te Breda, benoemen tot deskundige met de opdracht tussen partijen te bemiddelen. Beide partijen hebben (hoewel de vader niet hoopvol is gestemd) toegezegd aan deze bemiddeling te willen meewerken. Nu vast is komen te staan dat geen der partijen de kosten van bemiddeling kunnen dragen en het hof het noodzakelijk acht dat in het belang van [kind] en [kind2] de verhoudingen tussen partijen genormaliseerd zullen worden, zullen de kosten van de deskundige ten laste gebracht worden van het rijk.
5. Alvorens op het beroep te beslissen zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 26 juli 2003, teneinde de bemiddeling door mr. Van Leuven te laten plaatsvinden, die de opdracht krijgt bemiddelingsgesprekken met partijen te voeren, met het doel de communicatie tussen hen over aangelegenheden betreffende [kind] en [kind2] weer op gang te brengen en tot afspraken te komen omtrent een omgangsregeling. De deskundige heeft zich bereid verklaard deze bemiddeling op zich te nemen.
6. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van de bemiddelingsgesprekken.
7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
houdt de behandeling van de zaak aan tot zaterdag 26 juli 2003 pro forma, ter fine als vermeld onder rechtsoverweging 4 en 5;
benoemt tot deskundige mr. C.R.A.M. van Leuven, Prinsenkade 10, 4811 VB Breda;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste komen van 's Rijks kas;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van de bemiddelingsgesprekken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Pannekoek-Dubois en Labohm, bijge-staan door Suderée als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 2 april 2003.