GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
elfde enkelvoudige belastingkamer
14 mei 2002
nummer BK-00/03087
op het beroep van de fiscale eenheid voor de heffing van omzetbelasting X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 20.955, vermeerderd met ƒ 2.010 heffingsrente.
2.2 Het tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 204,20 (ƒ 450). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 februari 2002, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Het Hof heeft op 1 maart 2002 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 15 maart 2002 ter post bezorgd. Op 8 april 2002 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 142,94 is tijdig voldaan.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende verricht activiteiten op het gebied van de installatietechniek en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
3.2 In de jaren 1994 en 1997 heeft belanghebbende ter gelegenheid van de opening van nieuwe bedrijfsgebouwen alsmede ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het bedrijf feesten gegeven welke volledig zijn verzorgd door een cateringbedrijf. Daartoe is op het bedrijfsterrein van belanghebbende door een daarin gespecialiseerde onderneming een partytent met podium en dansvloer en voorzien van voldoende stroommogelijkheden voor elektrische apparatuur, licht- en geluidsinstallaties geplaatst en aangekleed, alwaar door de bezoekers de door het cateringbedrijf verstrekte spijzen en dranken werden gebruikt. Het cateringbedrijf zorgde voorts zelf voor bloemen- en plantendecoraties, personeel, tafellinnen, tafels, stoelen, keukenapparatuur, glaswerk, bestek, servies en dergelijke alsmede voor de orkesten en de artiesten.
3.3 De ter zake van deze feesten in rekening gebrachte omzetbelasting (1994: ƒ 9.800 en 1997: ƒ 17.097) heeft belanghebbende op de voet van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet in aftrek gebracht. Voor zover deze voorbelasting betreft de verstrekking van spijzen en dranken heeft de Inspecteur, zich op het standpunt stellend dat aftrek ingevolge het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Wet niet mogelijk is, de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is uitsluitend of deze voorbelasting terecht is gecorrigeerd. Meer specifiek houdt partijen verdeeld of in dit geval sprake is van gebruik ter plaatse als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Wet, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Partijen strijden op zich niet over de cijfers.
4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vernietiging van de aanslag.
5.2 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
Naar ’s Hofs oordeel is het gelijk in dezen aan de zijde van de Inspecteur. In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat het gebruik van de door het cateringbedrijf aan de bezoekers van de feesten verstrekte spijzen en dranken heeft plaatsgevonden op een van de bedrijfsvoering van de verstrekker onafhankelijke plaats (HR 25 oktober 2000, nr. 35 651, onder meer gepubliceerd in V-N 2000/51.19). Er is derhalve, gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval, sprake van omzetbelasting, in rekening gebracht ter zake van het verstrekken van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse, als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Wet, welke belasting niet voor aftrek in aanmerking komt.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 14 mei 2002 door mr. Sanders, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 1 maart 2002.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.