ECLI:NL:GHSGR:2003:730

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 oktober 2003
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
R02/601
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Fasseur-van Santen
  • A. Kiers-Becking
  • J. Ottevangers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake merk en rasbenaming in het kader van kwekersrecht

Op 2 oktober 2003 heeft het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een geschil over de merknaam MAXIMA en de voorgestelde rasbenaming. Verzoekster, Anthura B.V., had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht van 15 juli 2002, waarin werd geoordeeld dat haar merk geen groot onderscheidend vermogen had. Anthura stelde dat haar merk voldoende onderscheidend vermogen heeft en dat de voorgestelde rasbenaming verwarring kan veroorzaken over de herkomst van de waren. De Raad voor het Kwekersrecht betoogde echter dat er geen verwarringsgevaar bestond, omdat het merk als zwak werd beschouwd en de voorgestelde naam een gebruikelijke associatie met het publieke domein had.

Het hof overwoog dat de voorgestelde rasbenaming zodanig overeenstemt met het merk MAXIMA dat verwarring te duchten is. Het hof concludeerde dat het publiek, zowel in de vakhandel als daarbuiten, zowel het merk als de voorgestelde benaming zal tegenkomen. Het hof stelde vast dat de overeenkomsten in auditief, visueel en begripsmatig opzicht tussen het merk en de rasbenaming te groot zijn om verwarring te voorkomen. Het hof oordeelde dat de bekendheid van het merk MAXIMA, mede door de associatie met Prinses Máxima, bijdraagt aan het risico van verwarring.

De beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht werd vernietigd, en het hof wees het verzoek van Anthura om de Raad te gelasten een andere rasbenaming voor te stellen af. De Raad werd veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze uitspraak benadrukt het belang van merkbescherming in het kader van kwekersrecht en de noodzaak om verwarringsgevaar te voorkomen.

Uitspraak

Uitspraak: 2 oktober 2003
Rekestnummer: R02/601
Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage, kamer MC-5, heeft de volgende beschikking gegeven op het verzoek van:
ANTHURA B.V.,
gevestigd te Bleiswijk,
verzoekster,
(hierna te noemen: Anthura)
procureur: Mr. N.A. de Leeuw,
advocaat: Mr. K.l. van Aalst (Amsterdam),
tegen
de Staat der Nederlanden
(RAAD VOOR HET KWEKERSRECHT),
te ‘s-Gravenhage (respectievelijk te Wageningen),
verweerder,
(hierna te noemen: de Raad)
procureur: Mr H.J.M. Boukema,
en tegen
[belanghebbende] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
belanghebbende.
(hierna in enkelvoud te noemen: [belanghebbende] )

Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure tot dan toe naar de in deze zaak gegeven beschikking van 20 maart 2003.
1.2
Bij genoemde beschikking heeft het hof [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij in deze zaak (schriftelijk) wil reageren en / of zijn standpunt uiteen wil zetten. [belanghebbende] heeft daarop bij op 1 april 2003 ingekomen brief van 27 maart 2003 (met bijlage) zijn standpunt uiteen gezet.
1.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de volgende processtukken:
- een schriftelijke reactie van Anthura van 7 mei 2003, ingekomen op 8 mei 2003;
- een schriftelijke reactie van [belanghebbende] van 19 mei 2003 ( met bijlagen), ingekomen op 27 mei 2003;
- brieven van Anthura van 22 en 28 mei 2003, ingekomen op die data;
- brief van de Raad van 23 mei 2003, ingekomen op 26 mei 2003.

De verdere beoordeling van het verzoek

2.1
Het hof gaat uit van de feiten vermeld onder 1. in genoemde beschikking, met die correctie dat het dat de in dit geding aan de orde zijnde kwekersrechtaanvraag is gedaan door […] , en niet van […] , zoals is vermeld onder 1-e.
2.2
Anthura richt zich met haar verzoekschrift tegen het oordeel van de Raad van 15 juli 2002. Zij voert daartoe aan dat de Raad op onjuiste gronden heeft overwogen dat haar merk geen groot onderscheidend vermogen heeft. Verder betoogt zij dat haar merk MAXIMA (voldoende) onderscheidend vermogen heeft voor de waren en diensten waarvoor het is gedeponeerd, dat het merk niet uitsluitend beschrijvend is en evenmin in het handelsverkeer gebruikelijk is geworden ter aanduiding van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, noch ook misleidend is. Zij voert voorts aan dat het onderscheidend vermogen van het merk is vergroot door de vele publiciteit rond het merk en het marktaandeel van daaronder verhandelde waar. Tenslotte stelt Anthura dat de voorgestelde rasbenaming zozeer met haar merk overeenstemt dat verwarring te duchten is omtrent de aard of de herkomst van de waar.
2.3
De Raad betoogt dat geen sprake is van verwarringsgevaar, temeer daar het merk ondeugdelijk, althans, zodanig zwak is, dat daarmee geen verwarring te duchten is. Voorts stelt de Raad dat (positieve) associatie met het woord Maxima , nu dat behoort tot het publieke domein en vrij dient te zijn. Tenslotte voert hij aan dat voor de voorgestelde rasbenaming toestemming is gegeven door H.K.H. Prinses Máxima der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau (hierna: Prinses Máxima) . Voorts is, aldus de Raad, Maxima reeds de benaming van een uienras en een tulpenras.
2.4
[belanghebbende] voert eveneens aan dat geen gevaar voor verwarring bestaat tussen de voorgestelde rasnaam en het merk. [belanghebbende] wijst er daartoe op dat de voorgestelde benaming, anders dan het merk, wordt geschreven met een accent aigu, dat in de branche een bloem steeds met soort- en rasnaam wordt aangeduid, en voorts, dat rasnamen vaak op elkaar lijken en het regelmatig voorkomt dat rasnamen van verschillende plantensoorten gelijkluidend zijn. Tenslotte voert [belanghebbende] aan dat de associatie van het merk met de persoon van Prinses Máxima vrij dient te zijn en wijst hij op eerder gebruik van Maxima als naam voor een tulp en een uienras.
3.1
Aan de orde is de vraag of de voorgestelde rasbenaming zodanig met het ingeroepen merk overeenstemt, dat uit het gebruik daarvan verwarring omtrent de aard of herkomst van waren is te duchten zoals bedoeld in artikel 19 lid 4 ZPW.
3.2
Het hof overweegt als volgt. In aanmerking dient genomen te worden dat teeltmateriaal van een in het Nederlands Rassenregister ingeschreven ras slechts mag worden verhandeld onder de ingeschreven rasbenaming. Niet omstreden is, dat het in aanmerking komend publiek in Nederland zal kunnen worden geconfronteerd met zowel het merk als de voorgestelde benaming. Dit geldt voor kringen in de vakhandel, maar naar niet (voldoende) is betwist, tevens voor het grote publiek dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument. Van belang is daarbij dat - anders dan de Raad lijkt aan te voeren - tulpen en anthuriums soortgelijke waren zijn. Zowel tulpen als anthuriums zijn immers aan te merken als sierbloemen, hoofdzakelijk bestemd voor afname door de consument. Zij behoren beide tevens tot de waren in de categorie levende planten en bloemen, waarvoor MAXIMA is gedeponeerd.
3.3
Op grond van de door Anthura in het geding gebrachte producties is aannemelijk, dat het merk MAXIMA een zekere bekendheid heeft verworven voor Anthurium variëteiten. Dat zij het merk ook gebruikt als Máxima doet daaraan, gelet op het geringe verschil, niet af.
3.4
Mede gelet op het vorenoverwogene bestaat tussen merk en rasbenaming een zodanige mate van overeenstemming in auditief, visueel en begripsmatig opzicht dat verwarring te duchten is tussen merk en voorgestelde rasbenaming. Het bestanddeel ‘ Máxima ’ is het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de voorgestelde benaming. Dit bestanddeel zal na waarneming van de benaming immers het meest beklijven bij het publiek. Het stemt vrijwel overeen met het merk. Het in aanmerking komend publiek zal voorts zowel bij de benaming ‘ Prinses Máxima ’ als het merk ‘ MAXIMA ’ denken aan de persoon van (inmiddels/thans) Prinses Máxima . Dit ligt besloten in de bekendheid van de Prinses en haar — in Nederland — niet gebruikelijke voornaam. Voor wat betreft het merk draagt daaraan bij dat Anthura in reclame en in de publiciteit rondom haar merknaam consequent verwijst naar Prinses Máxima . De verschillen tussen merk en de voorgestelde benaming acht het hof te gering om verwarring tussen de beide tekens te voorkomen.
3.5
Het hiervoor overwogene sluit in dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een ongeldig, of zodanig zwak merk dat reeds uit dien hoofde geen verwarring is te duchten. Zo doet aan de geldigheid van het merk niet af dat — zoals de Raad aan voert — het woord maxima (het meervoud van maximum) een bestaand Nederlands woord is en daarnaast Maxima inmiddels een bekende voornaam is. De Raad en [belanghebbende] hebben zich nog beroepen op de inschrijving in het Nederlands rassenregister van een uienras onder de benaming MAXIMA en eerder gebruik van de naam Maxima voor een tulp. Ten aanzien van het bedoelde uienras merkt het hof op dat het kwekersrecht voor dit ras op 31 mei 1990 is vervallen, terwijl Anthura heeft betwist dat de desbetreffende rasnaam thans nog wordt gebruikt. Uit hetgeen de Raad en [belanghebbende] aanvoeren omtrent de tulpennaam wordt niet meer aannemelijk dan dat ‘ maxima ’ wordt genoemd als bestanddeel van een tulpennaam in archieven of naslag werken, zonder dat aannemelijk is geworden dat die naam, althans in een recent verleden, is gebruikt. Het hof ziet in de stellingen van de Raad en [belanghebbende] geen grond om aan te nemen dat MAXIMA een voor de betrokken waren en/of diensten algemeen gangbaar woord of beschrijvende term is. Zij kunnen er evenmin toe leiden, dat - zoals de Raad lijkt aan te voeren - de term MAXIMA uitsluitend kan worden gebruikt ter aanduiding van die uien (of tulpen). Niet kan dan ook worden gezegd dat het merk MAXIMA misleidend, of anderszins ongeschikt is, om de herkomst van waren of diensten waarvoor het is gedeponeerd aan te duiden.
3.6
Tenslotte doet voor de beoordeling van de voorliggende vraag niet ter zake of voor de rasbenaming al dan niet toestemming is gegeven van de zijde van Prinses Máxima . Een dergelijke toestemming kan immers een belanghebbende niet het hem in artikel 20 ZPW toegekende recht ontnemen. Het hof ziet tenslotte in de bijzondere status van Prinses Máxima als lid van het Koninklijk huis geen grond voor de stelling van de Raad dat het (op een gunstige wijze) aanhaken bij haar bekendheid vrij dient te zijn, althans onbelemmerd door een merkrecht. Deze stelling vindt geen steun in het recht.
4. Het oordeel van het hof dat rasbenaming en merkrecht zozeer overeenstemmen dat gevaar voor verwarring omtrent de aard of de herkomst van de waar te duchten is, brengt mee het merkrecht aan gebruik van ‘ Prinses Máxima ’ als rasbenaming voor tulpen in de weg staat. De bestreden beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht kan daarom niet in stand blijven. Gelet op het bepaalde in artikel 23 ZPW ziet het hof evenwel geen grond voor toewijzing van het verzoek van Anthura om de Raad te gelasten de aanvrager(s) van het kwekersrecht in de gelegenheid te stellen een andere rasbenaming voor te stellen. De Raad zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht van 15 juli 2002,
verwijst de Staat der Nederlanden in de kosten van de procedure en begroot deze tot op deze uitspraak aan de zijde van de Anthura op € 1772,--;
wijst het verzoek van Anthura voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door Mrs Fasseur-van Santen, Kiers-Becking en Ottevangers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.