Op 2 oktober 2003 heeft het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een geschil over de merknaam MAXIMA en de voorgestelde rasbenaming. Verzoekster, Anthura B.V., had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht van 15 juli 2002, waarin werd geoordeeld dat haar merk geen groot onderscheidend vermogen had. Anthura stelde dat haar merk voldoende onderscheidend vermogen heeft en dat de voorgestelde rasbenaming verwarring kan veroorzaken over de herkomst van de waren. De Raad voor het Kwekersrecht betoogde echter dat er geen verwarringsgevaar bestond, omdat het merk als zwak werd beschouwd en de voorgestelde naam een gebruikelijke associatie met het publieke domein had.
Het hof overwoog dat de voorgestelde rasbenaming zodanig overeenstemt met het merk MAXIMA dat verwarring te duchten is. Het hof concludeerde dat het publiek, zowel in de vakhandel als daarbuiten, zowel het merk als de voorgestelde benaming zal tegenkomen. Het hof stelde vast dat de overeenkomsten in auditief, visueel en begripsmatig opzicht tussen het merk en de rasbenaming te groot zijn om verwarring te voorkomen. Het hof oordeelde dat de bekendheid van het merk MAXIMA, mede door de associatie met Prinses Máxima, bijdraagt aan het risico van verwarring.
De beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht werd vernietigd, en het hof wees het verzoek van Anthura om de Raad te gelasten een andere rasbenaming voor te stellen af. De Raad werd veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze uitspraak benadrukt het belang van merkbescherming in het kader van kwekersrecht en de noodzaak om verwarringsgevaar te voorkomen.