ECLI:NL:GHSGR:2003:AF3039

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1000013402
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verhey
  • M. Stoker-Klein
  • J. Noordam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep voorlopige hechtenis op basis van informatie van de AIVD

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 januari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 31 december 2002, die het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. De verdachte was in voorlopige hechtenis genomen op basis van informatie die was verkregen uit een eerder onderzoek naar een andere verdachte, in combinatie met een ambtsbericht van de AIVD van 27 augustus 2002. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdenking die leidde tot de aanhouding van de verdachte en het toepassen van dwangmiddelen, voldoende was onderbouwd door concrete feiten en omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld opleverden, zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.

Het Hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat informatie van de AIVD, hoewel deze dienst geen opsporingsbevoegdheden heeft, toch kan bijdragen aan het vormen van een redelijk vermoeden van schuld. De verdediging had betoogd dat informatie van de AIVD niet bruikbaar zou zijn in het kader van de strafrechtelijke waarborgen, maar het Hof verwierp deze stelling. Het Hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden die in november 2002 bekend waren, voldoende grond boden voor de aanhouding van de verdachte.

Daarnaast oordeelde het Hof dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, zoals bedoeld in artikel 67 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Het beroep van de verdediging op artikel 67a lid 3 werd verworpen. Het Hof vulde de gronden voor de voorlopige hechtenis aan, waarbij het ook rekening hield met de ernst van de verdenking, die de rechtsorde ernstig zou kunnen schokken. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen, en de beschikking van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

RAADKAMER GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
VOORLOPIGE HECHTENIS
Parketnummer: 1000013402
Gezien de akte van de griffier van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 januari 2003 waarbij namens
[naam verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
thans verblijvende in PI DE GENIEPOORT TE ALPHEN A/D RIJN,
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d. 31 december 2002 van de rechtbank te Rotterdam, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Gezien de beschikking waarvan beroep.
Gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte, mr. [naam raadsman].
Beoordeling van het hoger beroep
1. Uitgangspunt is dat feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering dan wel een redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd als bedoeld in artikel 132a Wetboek van Strafvordering voortvloeit, niet alleen het resultaat kunnen zijn van handelingen van met opsporing belaste instanties, maar ook van informatie van derden. Derhalve kunnen aan een dergelijk vermoeden feiten of omstandigheden ten grondslag liggen die niet (pas) in het kader van een strafrechtelijk - en als zodanig met strafrechtelijke waarborgen omkleed - onderzoek bekend zijn geworden. De door de verdediging voorgestane opvatting dat zulks anders zou zijn in de situatie waarin informatie afkomstig is van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD, voorheen BVD) , nu aan die veiligheidsdienst geen bevoegdheden toekomen op het terrein van de opsporing van strafbare feiten, vindt geen steun in het recht.
2. Wel zal vanzelfsprekend in voorkomend geval steeds moeten worden bezien of door de AIVD (voorheen:BVD) aan het Openbaar Ministerie geleverde informatie, bezien in relatie tot de mogelijke (ernst van de) strafbare feiten waarop die informatie betrekking heeft, in voldoende mate concrete feiten of omstandigheden oplevert waaruit enig vermoeden als onder 1 bedoeld voortvloeit.
3. In het onderhavige geval is de verdenking, die heeft geleid tot aanhouding van verdachte en het toepassen van dwangmiddelen jegens hem gebaseerd op bevindingen, verkregen bij een doorzoeking die reeds in april 2002 in een onderzoek, gericht tegen een andere verdachte, had plaatsgevonden in samenhang met het ambtsbericht van de AIVD d.d. 27 augustus 2002 en voorts op feiten en omstandigheden, waarvan bleek bij opsporingshandelingen welke na genoemd ambtsbericht werden verricht, eveneens jegens anderen dan verdachte. Naar het oordeel van het Hof leverden de feiten en omstandigheden, die op grond van een en ander begin november 2002 ten aanzien van verdachte bekend waren voldoende grond op voor een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafvordering.
4. Voorts is het Hof van oordeel dat uit de thans bekende feiten en omstandigheden blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte, als bedoeld in artikel 67 lid 3 Wetboek van Strafvordering, zodat - gelet op de aard van de verdenking - het beroep van de verdediging op het bepaalde in artikel 67a lid 3 moet worden verworpen.
5. Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal vult het Hof de gronden voor de voorlopige hechtenis aan in die zin dat ook sprake is van verdenking van een feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
Nu het hof - zij het deels op andere gronden - tot dezelfde beslissing komt als de rechtbank dient het hoger beroep te worden afgewezen.
Beschikkende:
Wijst het hoger beroep af.
Aldus gedaan op 17 januari 2003 door mrs.
VERHEY, voorzitter,
STOKER-KLEIN en NOORDAM, raadsheren,
in tegenwoordigheid van SAMPATSING, griffier
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Gravenhage, 17 januari 2003
De advocaat-generaal,