parketnummer 1005004101
datum uitspraak 7 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 18 maart 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 augustus 2002, 23 december 2002 en 24 januari 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1 primair:
dat hij op 04 juni 2001 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit te weten,
het met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening wegnemen van een halsketting, toebehorende aan [slachtoffer 1],
welke diefstal is vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], een en ander met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit:
- het voorhouden van een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] en het richten van een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het met kracht lostrekken van een halsketting van de nek van die [slachtoffer 1] en
- meermalen slaan en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1],
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2 primair:
dat hij op 30 juni 2001 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, heeft gehandeld als volgt:
hij, verdachte, heeft met dat opzet met een vuurwapen een kogel afgevuurd in de buik(streek) van die [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening wegnemen van een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 3],
welke diefstal is vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit:
- het [slachtoffer 3] dreigend de woorden toevoegen: “geld, ketting”, en
- het, terwijl deze [slachtoffer 3] gewond op de grond zat/lag, met kracht trekken van een ketting van de nek van deze [slachtoffer 3],
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
3.
dat hij op 17 augustus 2001, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, het Weena, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud, toebehorende aan deze [slachtoffer 4],
welk geweld bestond uit het
- beetpakken van een hengsel van deze tas (die deze [slachtoffer 4] om haar schouder had hangen) en daaraan trekken en
- (deze tas vasthoudend) deze [slachtoffer 4] ten val brengen en
- deze tas vasthoudend en rijdend op een scooter deze [slachtoffer 4] over het trottoir sleuren.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde levert op:
1 primair: Poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
2 primair: Poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
3: Afpersing op de openbare weg, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Wesselink heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam] en [naam] tot bedragen van respectievelijk € 4.021,85 en € 1.815,12.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal straatroven. Bij de eerste straatroof heeft de verdachte het slachtoffer beroofd van een gouden ketting en heeft hij, toen twee mannen achter hem aan gingen, al rennende met een pistool op hen geschoten. Dat zij niet zijn geraakt, is niet aan de verdachte te danken geweest. Bij de tweede straatroof heeft de verdachte het slachtoffer eerst in de buik geschoten alvorens er met zijn gouden ketting vandoor te gaan. Het slachtoffer heeft het er ternauwernood levend vanaf gebracht; de kogel zit nog bij zijn ruggegraat. Tot slot heeft de verdachte bij de derde straatroof het slachtoffer beroofd van haar tas door, als passagier op een scooter, de tas van het fietsende slachtoffer vast te pakken. Toen het slachtoffer de tas niet losliet, is zij enkele meters achter de scooter van de verdachte aan over de grond gesleurd. Nadat de verdachte en zijn mededader waren gestopt, heeft het slachtoffer alsnog haar tas afgegeven.
Dergelijke ernstige, en deels levensgevaarlijke, geweldsdelicten leveren een ernstige aantasting op van de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Daarnaast brengen deze bij de burgers angstgevoelens teweeg. Dit klemt temeer, nu deze feiten zijn gepleegd op de openbare weg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 januari 2003, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
11. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [naam], [naam] en [naam] zich als benadeelde partijen gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot bedragen van respec-tievelijk ƒ 7.000,- (€ 3.176,46), ƒ 21.150,- (€ 9.597,45) en ƒ 4.000,- (€ 1.815,12).
In hoger beroep is de vordering van [naam] aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 3.176,46 en zijn de vorderingen van [naam] en [naam] aan de orde tot de in eerste aanleg toegewezen bedragen van respectievelijk € 4.021,85 en € 1.815,12.
De verdachte heeft de vorderingen van alle benadeelde partijen betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij [naam] niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat deze benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schade-vergoeding. De benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij [naam] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil.
Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelde partijen [naam] en [naam] aangetoond dat gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder respectievelijk 1 primair en 3 bewezenverklaarde.
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam] en [naam] zullen derhalve worden toegewezen tot de bedragen van respectievelijk € 4.021,85 en € 1.815,12.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de bovenstaande benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die deze benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.021,85 ten behoeve van het slachtoffer [naam] en van een bedrag van € 1.815,12 ten behoeve van het slachtoffer [naam].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij [naam] in de kosten die de verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de bena-deelde partijen [naam] en [naam] toe tot de volgende bedragen:
- [naam] € 4.021,85
- [naam] € 1.815,12
Veroordeelt de verdachte om deze bedragen tegen behoor-lijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in verband met hun vorderingen hebben gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.021,85 ten behoeve van het slachtoffer [naam] en van een bedrag van € 1.815,12 ten behoeve van het slachtoffer [naam], welke bedragen bij gebreke van betaling en verhaal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van respectievelijk TACHTIG DAGEN en ZESENDERTIG DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan bovengenoemde verplichtingen tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers [naam] en [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partijen de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Silvis en Offers, in bijzijn van de griffier mr. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2003.