GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
4 maart 2003
nummer BK-02/00083
op het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen [P] van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te noemen aanslag.
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 150.000.
Bij de aanslag is een verhoging van ƒ 250 toegepast en heeft geen verrekening van voorheffingen plaatsgehad.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.082, onder verrekening van voorheffingen naar een bedrag van ƒ 23.744. De verhoging is komen te vervallen.
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van € 29.
De Inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 november 2002, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2.3. Van het verhandelde tijdens de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 3 december 2002 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.805, met toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlands inkomen ten bedrage van ƒ 12.173, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het beroep en de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
2.5. De Inspecteur heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is tijdig een griffierecht betaald van € 163,50.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1. Belanghebbende heeft een afschrift van 6 mei 1996 van een ten name van [Q] C.V. te [W] staande bankrekening in geding gebracht, waaruit blijkt dat namens hem een bedrag van ƒ 50.000 is overgemaakt naar deze bankrekening. Naar belanghebbende heeft gesteld heeft hij in 1996 met [M] B.V. gevestigd te [W], [C] wonende te [L], [D] wonende te [Z] en [N] B.V. gevestigd te [W] het voornemen opgevat een commanditaire vennootschap op te richten onder[Q] C.V. met als doel het exploiteren van pizza-bezorgdiensten. [M] B.V. zou beherend vennoot worden. Belanghebbende en de overige drie contractspartners zouden commanditair vennoot worden en daartoe ieder ƒ 50.000 als kapitaalstorting in de commanditaire vennootschap inbrengen. Belanghebbende heeft een (concept van een) vennootschapsakte overgelegd welke akte, naar hij stelt, ten gevolge van tussen betrokkenen gerezen problemen niet is ondertekend. Voorts heeft de beherend vennoot nagelaten jaarstuken van [Q] C.V. te verschaffen. De hiervoor vermelde betaling van ƒ 50.000 diende ter voldoening aan belanghebbendes volstortings-verplichting.
3.2. Volgens de in 3.1 vermelde concept-akte zou de jaarwinst, onder aftrek van een kapitaalvergoeding aan de commanditaire vennoten en een arbeidsvergoeding voor de beherend vennoot, gelijkelijk onder de commanditaire vennoten worden verdeeld. Alle vennoten zouden gelijkelijk delen in een na de liquidatie van de commanditaire vennootschap in de slotbalans geactiveerde goodwill.
3.3. Onder[Q] C.V. is in 1996 en een deel van 1997 een onderneming bestaande uit het exploiteren van pizza-bezorgdiensten gedreven met [M] B.V., althans een vertegenwoordiger van deze vennootschap, als beheerder. In deze onderneming is onder andere in keukenapparatuur en bromfietsen geïnvesteerd.
3.4. Blijkens een door de Inspecteur overgelegde overeenkomst van 24 juli 1997 is de ge[Q] C.V. toebe-horende bedrijfsinventaris, alsmede apparatuur en bromfietsen, verkocht aan de in 2 genoemde commanditair vennoot [N] B.V. voor een koopsom van ƒ 56.174. Tevens werden de voorraden tegen de inkoopprijs overgedragen.
3.5. Daarnaast heeft belanghebbende op 29 april 1996 met [C] een besloten fonds voor gemene rekening onder de naam [I] opgericht voor een investering in een bedrijfspand in Halifax (Engeland) met als juridisch eigenaar, bewaarder en trustee Stichting [I] (op dat tijdstip nog Stichting [J] geheten). In het onderhavige jaar heeft de (netto) huuropbrengst £ 8.974 bedragen (waarvan belanghebbendes aandeel bedroeg ƒ 12.173), op welke opbrengst 22 percent of £ 1.974 aan bronbelasting is ingehouden en aan de Inland Revenue is afgedragen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende in het onderhavige jaar ƒ 25.000 als verlies uit onderneming ten laste van zijn inkomen kan brengen. Zoals hierna zal worden vermeld is de fiscale behandeling van de huuropbrengst van het bedrijfspand in Engeland en van de ter zake ingehouden Engelse bronbelasting niet langer in geschil.
4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, aangezien niet aannemelijk is geworden dat hij als commanditair vennoot een verlies uit onderneming heeft geleden tot een bedrag van ƒ 25.000. De andere commanditaire vennoten hebben, naar de Inspecteur stelt, ter zake geen verlies genomen. Volgens de Inspecteur is het aan belanghebbende te doen blijken dat de uitspraak op het bezwaarschrift onjuist is dan wel dat de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Naar het Hof begrijpt legt de Inspecteur aan dit standpunt mede ten grond-slag dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het verzoek om (onder meer) jaarstukken van de commanditaire vennootschap ter zake waarvan het verlies wordt geclaimd over te leggen. De Inspecteur acht niet overtuigend aangetoond dat belanghebbende heeft deelgenomen in bedoelde commanditaire vennootschap.
4.3. Belanghebbende heeft de standpunten van de Inspecteur gemotiveerd bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat wel sprake is van ondernemerschap. Ten aanzien van de jaarstukken heeft belanghebbende gesteld dat hij niet over die stukken kon beschikken.
4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken en zij ter zitting hebben toegelicht.
4.5. Met betrekking tot de inkomsten uit [I] en de daarop drukkende bronheffing zijn partijen ter zitting overeengekomen dat voor het bedrag van deze inkomsten (ƒ 12.173, welke belanghebbende in zijn aangifte heeft begrepen) aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dient te worden verleend en dat de in Engeland geheven bron-belasting niet voor verrekening met de Nederlandse inkomsten-belasting in aanmerking komt.
5. Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot op een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.805, met toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlands inkomen ten bedrage van ƒ 12.173.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot op een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.082, met toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlands inkomen ten bedrage van ƒ 12.173.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Het Hof acht de stelling van belanghebbende dat het beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post is bezorgd aannemelijk. Nu het beroepschrift binnen een week na het einde van de termijn bij het Hof is ingekomen, is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep.
6.2. Het Hof acht geen gronden aanwezig van belanghebbende een verzwaarde bewijslast te verlangen. De door de Inspecteur aangevoerde gronden zijn daartoe volstrekt onvoldoende. De omstandigheid dat de Inspecteur het geclaimde verlies niet aannemelijk acht gemaakt, kan daar niet toe dienen. Met betrekking tot het niet verstrekken van door de Inspecteur verzochte inlichtingen heeft belanghebbende voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigden dat hij niet over die inlichtingen en de daarop betrekking hebbende stukken beschikte of redelijkerwijs kon beschikken.
6.3. Het Hof acht de stelling van belanghebbende aannemelijk dat bij hem en de overige aspirant-vennoten de bedoeling heeft voorgezeten dat de commanditaire vennoten gerechtigd zouden zijn tot de jaarwinsten en het liquidatieovers[Q] C.V. De commanditaire vennootschap is, naar het Hof uit de gedingstukken en hetgeen belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd, ook totstandgekomen en het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende in deze commanditaire vennootschap heeft deelgenomen, waarbij de onder 3.2 bedoelde bepalingen hebben gegolden. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende derhalve als ondernemer aan te merken.
De Inspecteur betwist niet dat belanghebbende een kapitaalstorting heeft verricht en dat dit gestorte kapitaal als verloren moet worden beschouwd. Naar het oordeel van het Hof kan dit verlies fiscaal als ondernemingsverlies in aanmerking worden genomen. De omstandigheid dat het aan belanghebbende niet voor alle gevallen bekend is hoe de overige commanditaire vennoten hun aandeel in het verlies hebben verwerkt, doet hier niet aan af. Nu belanghebbende in het jaar 1996 reeds een deel van het verlies heeft genomen - welke aftrek door de Inspecteur zonder nader onderzoek is aanvaard -, kan in het onderhavige jaar het restant van ƒ 25.000 in aanmerking worden genomen.
6.4. Naar het oordeel van het Hof wordt op de onder 4.5 bedoelde wijze een juiste toepassing gegeven aan de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en het met het Verenigd Koninkrijk gesloten Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting.
6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. Rekening houdend met een wijziging van de drempel voor giften dient het belastbare inkomen te worden vastgesteld op ƒ 29.805.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten fiscale procedures en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand [(2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)]. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. Voorts dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.805, met toepassing van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlands inkomen ten bedrage van ƒ 12.173;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 4 maart 2003 door mr. Savelbergh, in tegenwoordigheid van de waarnemend
griffier Antonis, ter vervanging van de mondelinge
uitspraak van 3 december 2002.
Aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.