ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8247

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/00934
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Biemond
  • M. Salomons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar inzake de waarde van onroerende zaak

Op 27 maart 2003 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende X te Z tegen de heffingsambtenaar van de gemeente P, hierna aangeduid als de Inspecteur. De zaak betreft een beroep tegen de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift van belanghebbende, dat betrekking heeft op de waardering van de onroerende zaak gelegen aan a-straat 1 te Z. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 maart 2003 in Dordrecht, waar de Inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. A, bijgestaan door ir. B en mevrouw C. Belanghebbende was niet ter zitting aanwezig, ondanks een uitnodiging die op 16 januari 2003 was verzonden.

In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 1999. De Inspecteur heeft deze waarde vastgesteld op ƒ 299.000 (€ 135.680), terwijl belanghebbende een lagere waarde van ƒ 269.010 (€ 122.071) bepleit. Belanghebbende voerde aan dat de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten niet in aanmerking zijn genomen en dat de onderhoudstoestand van de woning matig is. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn waarde een taxatierapport overgelegd, waarin de waarde op de waardepeildatum is vastgesteld op € 137.000.

Het Gerechtshof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum ten minste ƒ 299.000 bedroeg. Het Hof oordeelde dat de vergelijkingsobjecten die door de Inspecteur zijn gebruikt, vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende en dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen in onderhoudstoestand. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
27 maart 2003
nummer BK-02/00934
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 maart 2003, gehouden te Dordrecht. Aldaar is verschenen mr. A namens de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld door ir. B en mevrouw C. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 16 januari 2003, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een hiervan ontvangen retourkaart is die brief op 17 januari 2003 aan belanghebbende uitgereikt.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning). De woning is een hoekwoning met berging. De inhoud van de woning is ongeveer 403 m3 en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 195 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 1999 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft deze waarde op ƒ 299.000 (€ 135.680) vastgesteld, terwijl belanghebbende een waarde van ƒ 269.010 (€ 122.071) bepleit.
3. Belanghebbende heeft voor zijn standpunt - zakelijk weer-gegeven - het volgende aangevoerd. Er is geen rekening gehouden met de verkoopprijzen van b-straat 1 en c-straat 1. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten in het taxatieverslag zijn lager dan de waarde van de woning. De lokale prijsstijging in de periode 1995 tot en met 1999 bedraagt maximaal 9,5% per jaar. Bovendien heeft de grootste prijsstijging na 1 januari 1999 plaatsgevonden. De onderhoudstoestand van de woning is matig.
4. De Inspecteur heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van taxateur ir. B, die de woning in opdracht van de Inspecteur op 18 augustus 2002 heeft getaxeerd. Die taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op € 137.000.
5. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstand-koming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
6. Na afweging van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen is het Hof op grond van zijn waardering van de in het geding gebrachte bewijsmiddelen van oordeel dat de Inspecteur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum ten minste ƒ 299.000 bedroeg.
7. Het Hof heeft daarbij nog het volgende in aanmerking genomen. De door de Inspecteur gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn naar hun ligging, aard, bouwjaar en onderhoudstoestand vergelijkbaar met de woning van belanghebbende. Van een willekeurige waardevaststelling is dan ook geen sprake. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten op bepaalde punten verschillen met de woning van belanghebbende, maar naar 's Hofs oordeel kan niet worden gezegd dat de waarde van de woning in onjuiste verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijzen van de woningen die de Inspecteur als vergelijkingsobject heeft gehanteerd, met name van c-straat 2. Daarbij heeft het Hof gelet op de verschillen tussen de verkoopprijzen van die woningen en de waarde van belanghebbendes woning en tevens gelet op de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Voorts acht het Hof door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen, met name de onderhoudstoestand, in voldoende mate is rekening gehouden. Daarnaast heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de verkoopprijs van b-straat 1 in 1999 destijds niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigde van dat object. Deze verkoopprijs kan derhalve niet voor de waardering van de woning worden meegenomen. Van c-straat 1 zijn geen verkoopgegevens uit 1999 bekend, zodat de stelling van belanghebbende op dit punt faalt.
8. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 27 maart 2003 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.
(Salomons) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.