Uitspraak : 7 mei 2003
Rekestnummer : R02/00500
Rekestnr. rechtbank : 155368/ FA RK 01-1763
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Kapellen (België),
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
[verweerster],
wonende te Capelle aan den IJssel,
verweerster tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
De vader is op 18 juli 2002 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 22 april 2002, zoals verbeterd bij beschikking van de rechtbank van 7 juni 2002.
De moeder heeft op 27 januari 2003 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vader heeft op 12 maart 2003 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 12 augustus 2002 en op 30 augustus 2002 aanvullende stukken ingekomen. Van mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, advocaat van de vader, is op 12 maart 2003 een fax bij het hof ingekomen, waarop mr. J.W.E. Laarman, de advocate van de moeder, per fax, bij het hof ingekomen op 14 maart 2003, heeft gereageerd.
Op 9 april 2003 is de zaak door mr. Dusamos als raadsheer-commissaris mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, advocaat te Rotterdam en de moeder, bijgestaan door mr. J.W.E. Laar, advocate te Willemstad.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen hebben omstreeks 1999/2000 een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op 26 november 2000 een zoon geboren,[het kind]inderjarige], verder te noemen: [het kind].
Op 6 april 2001 heeft de moeder bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader over [het kind] ingediend. Tevens heeft de moeder verzocht om met ingang van de datum van de geboorte van [het kind] een kinderbijdrage ten behoeve van [het kind] te bepalen op ƒ8.676,- per maand, jaarlijks te vermeerderen met de wettelijke indexering, alles uitvoerbaar bij voorraad. De vader heeft tegen het inleidende verzoek van de moeder verweer gevoerd. Voor het geval zou worden vastgesteld dat hij de biologische vader is van [het kind] heeft hij een bijdrage aangeboden van ƒ1.230,- per maand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer het vaderschap van de vader over [het kind] vastgesteld en de kinderbijdrage voor [het kind] bepaald op ƒ 5.000,- /€ 2.268,90,- per maand met ingang van 26 november 2000 tot 26 november 2005 en met ingang van 26 november 2005 op €907,56 (ƒ2.000,-) per maand. Bij beschikking van 7 juni 2002 heeft de rechtbank voormelde beschikking uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Partijen hebben nimmer samengewoond. De moeder is alleenstaande en heeft behoudens [het kind] geen andere kinderen, die tot haar huishouden behoren. Blijkens de ter zitting overgelegde Jaaropgave 2002 ontving zij een brutoloon van €38.971,00 waarop €2.240,- wegens premie ziekenfonds/ziektekostenverzekering is ingehouden. Rekening houdend met de heffingskortingen heeft de moeder een netto gezinsinkomen van € 2395,- per maand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de behoefte aan de kinderalimentatie. De draagkracht van de vader is niet in het geding.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen, voor zover daarbij een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [het kind] is vastgesteld en die bijdrage in hoger beroep te bepalen op ƒ1.230,00/€558,15 per maand, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag. Dit bedrag is door de vader berekend als de behoefte van [het kind], uitgaande van alleen het inkomen van de moeder. De vader erkent financiële verantwoordelijkheid ten opzichte van [het kind], doch stelt dat bij de bepaling van de behoefte van [het kind] uitsluitend dient te worden uitgegaan van het inkomen van de moeder ten tijde van de geboorte van [het kind], nu partijen nimmer hebben samengewoond, het kind niet met consensus is verwekt, de relatie van partijen reeds voor de geboorte van [het kind] was beëindigd, en er geen omgang is tussen [het kind] en de vader.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking van 22 april 2002 te bekrachtigen voor zover het de periode tot 26 november 2005 betreft en in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de periode na 26 november 2005 betreft en de kinderbijdrage met ingang van 26 november 2005 te bepalen op €3.550,- per maand, althans op een door het hof te bepalen bedrag, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige. De moeder baseert zich bij de bepaling van de behoefte van [het kind] niet alleen op haar eigen inkomen, doch ook op de welstand van de vader.
4. Partijen hebben nimmer samengewoond en naar de vader onweersproken stelt slechts gedurende korte tijd een relatie gehad. De verwekking van het kind is niet bewust gepland.
Bij de berekening van de behoefte van het kind dient naar het oordeel van het hof bij deze omstandigheden in beginsel uitgangspunt te zijn de leefomstandigheden van het gezin waarin het kind opgroeit en dient derhalve in principe uitgegaan te worden van het netto gezinsinkomen van de moeder. De behoefte van het kind vloeit immers voornamelijk voort uit de directe omgeving waarin het kind opgroeit. De behoefte van het kind wordt echter mede bepaald door de financiële omstandigheden van de verwekker, nu deze immers medeverantwoordelijk is voor het bestaan van het kind. Het gegeven dat de vader in financieel zeer goede doen is, brengt evenwel niet mee dat de moeder de behoefte van het kind kan opschroeven tot de door haar gevraagde hoogte. Dit is immers in strijd met voornoemd uitgangspunt. Het hof zal derhalve bij de bepaling van de behoefte van het kind in enige mate rekening houden met de financiële welstand van de vader. Uitgaand van een netto gezinsinkomen van de moeder van ongeveer € 2.395,- per maand stelt het hof, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de vader, de behoefte van het kind ex aequo et bono op een aanvullende bijdrage van de vader van € 1.200,- per maand.
5. De bestreden beschikking is bij beschikking van 7 juni 2002 uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarna de vader onder voorbehoud van rechten de door de rechtbank vastgestelde alimentatie heeft betaald, onder mededeling dat de moeder rekening moest houden met restitutie. De moeder heeft ter zitting verklaard dat de door de vader betaalde bedragen niet geheel zijn verbruikt doch gedeeltelijk op een bankrekening zijn gestort. Nu de moeder bovendien de hoge kosten voor kinderopvang eerst sinds kort maakt is het hof van oordeel dat van de moeder gevergd kan worden dat zij het door de vader te veel betaalde terugbetaalt, dan wel verrekent met komende termijnen.
6. Uit dit alles volgt, dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd met betrekking tot de daarbij vastgestelde kinderbijdrage, die het hof met ingang van de geboorte van [het kind] zal vaststellen op € 1.200,- per maand.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking van 7 juni 2002 voor zover het de kinderbijdrage betreft, en in zover-re opnieuw beschik-kende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kin-derbijdrage ten behoeve van [het kind] met ingang van 26 november 2000 op € 1.200,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Gerretsen-Visser en De Bruijn-Luckers, bijge-staan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 7 mei 2003.