ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8759

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R 02/603
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stille
  • M. Kok
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van boerderij en melkquotum in het kader van erfrechtelijke verdeling

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit vier erven, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht. De rechtbank had op 5 juni 2002 een verzoek van de appellanten afgewezen om hen te machtigen tot het te gelde maken van een boerderij en bijbehorende productierechten, het melkquotum. De appellanten stelden dat er gewichtige redenen waren voor hun verzoek, waaronder het tijdsverloop sinds een eerder vonnis van 13 januari 1993 en de weigering van een van de verweerders om mee te werken aan de uitvoering van dat vonnis. De boerderij en het melkquotum waren in gebruik bij verweerder sub 2, die een boerenbedrijf uitoefende. Het hof oordeelde dat de weigering van verweerder sub 2 om de goederen over te nemen tegen de geschatte waarde, in combinatie met het tijdsverloop en de eerdere vonnissen, voldoende gewichtige redenen vormden om het verzoek van appellanten in te willigen. Het hof verleende hen de gevraagde machtiging, onder de voorwaarde dat verweerder sub 2 niet binnen drie maanden gebruik zou maken van zijn recht van overname. Tevens werd bepaald dat de kosten van de openbare verkoop voor rekening van de koper komen, met uitzondering van kosten die gebruikelijk niet door een koper in een openbare verkoop worden gedragen. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien de partijen broers en zusters zijn. De bestreden beschikking werd vernietigd en het hof verleende de gevraagde machtiging tot verkoop.

Uitspraak

Uitspraak : 05 maart 2003
Rek.nummer : R 02/603
Rek.nr rb. : 02-2048
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
Beschikking
in de zaak van
1. [appellant],
wonende te Noordeloos,
2. [appellant],
wonende te Hardinxveld-Giessendam,
3. [appellant],
wonende te Oud-Beijerland,
4. [appellant],
wonende te Hardinxveld-Giessendam
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: appellanten,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
1. de erven [verweerder], zijnde
a. [verweerster],
wonende te Hardinxveld-Giessendam,
b. [verweerster],
wonende te Hardinxveld-Giessendam,
c. [verweerster],
wonende te Hellevoetsluis,
2. [verweerder],
wonende te Hardinxveld-Giessendam,
3. [verweerster],
wonende te Sleeuwijk,
4. [verweerster],
wonende te Hardinxveld-Giessendam, doch feitelijk verblijvende te Gorinchem,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: verweerders.
PROCESVERLOOP
Appellanten zijn op 27 augustus 2002 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 5 juni 2002.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellanten zijn bij het hof aanvullende stukken ingekomen bij brief van 02 december 2002.
Op 16 december 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: appellanten, bijgestaan door hun advocaat mr. M.L.M. Stultiens, advocaat te Gorinchem. Verweerders zijn, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in de beschikking waarvan beroep is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep daarvan uitgaat.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Appellanten hebben in eerste aanleg bij verzoekschrift op 13 maart 2002 ter griffie van de rechtbank te Dordrecht ingediend verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, hen op de voet van artikel 3:174 BW te machtigen tot het te gelde maken van
a. de boerderij met bedrijfsgebouwen aan de [adres] te Hardinxveld-Giessendam, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie B nummer 6756, groot 5.77.20 hectaren, sectie L, nummer 124, groot 7.05.15 hectaren en sectie L, nummer 127, groot 8.24.70 ha, in totaal 21.07.05 hectaren; hierna ook te noemen de boerderij;
b. de productierechten met betrekking tot de heffingsvrije referentiehoeveelheid melk; hierna ook te noemen het melkquotum.
In eerste aanleg is geen verweerschrift ingediend. Wel is in eerste aanleg namens verweerster sub 3 verklaard dat zij bezwaar maakt tegen onderhandse verkoop, doch niet tegen openbare verkoop.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het enkele tijdsverloop en de weigering van een deelgenoot om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke verdeling geen gewichtige redenen voor een machtiging vormen in de zin van artikel 3:174 BW en vervolgens het verzoek afgewezen.
3. Appellanten verzoeken in hoger beroep - naar het hof begrijpt - dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad,
a. appellanten zal machtigen tot het te gelde maken van de boerderij en het melkquotum, als één massa, dan wel in gedeelten door verkoop in het openbaar volgens de plaatselijke gebruiken ten overstaan van mr W.J.L. Visser, notaris te Gorinchem, dan wel diens plaatsvervanger of opvolger,
b. de termijnen waarbinnen die openbare verkoop moet hebben plaatsgevonden zal vaststellen,
c. zal bepalen dat de kosten van de openbare verkoop en de daarop volgende leveringen voor rekening van de nalatenschappen[vader], echtelieden, komen,
kosten rechtens.
4. Verweerster sub 3 heeft - blijkens een door de procureur van appellanten overgelegde brief van haar raadsman mr R.G. Degenaar, advocaat te Gorinchem - te kennen gegeven dat zij het van belang acht dat het verzoek in hoger beroep alsnog wordt gehonoreerd.
5. Appellanten leggen aan hun verzoek ten grondslag 'gewichtige redenen' die - samengevat - inhouden:
a. het tijdsverloop sedert het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 13 januari 1993, houdende een bevel scheiding en deling (naar het voor 1 januari 1992 geldende recht);
b. de hardnekkige weigering van de verweerder sub 2 om uitvoering te geven aan het onder a. genoemde vonnis.
6. Vooropgesteld zij dat - gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 3:174 BW - de beslissing van de rechtbank niet onbegrijpelijk is. Naar het oordeel van het hof is inmiddels echter wel degelijk sprake van 'gewichtige redenen'. Daaraan ligt het navolgende ten grondslag. Bij een afwijzing van het thans aan de orde zijnde verzoek zullen partijen andermaal een beroep op de rechter moeten doen. Gelet op de stellingen van de appellanten zal dan een vordering tot verdeling op artikel 3:185 lid 2 sub c BW verwacht kunnen worden, waarvan deel uitmaakt een vordering tot een bevel verkoop. Toewijzing van een dergelijke vordering lijkt, gelet op het thans aan de orde zijnde feitencomplex, in de rede te liggen. Het aldus bereikte resultaat zal mitsdien niet afwijken van wat partijen thans beogen. Daarbij komt dat alle verweerders kennis dragen, althans kennis kunnen dragen van het verzoek strekkende tot openbare verkoop. Nu zij in de gelegenheid zijn geweest op dat verzoek zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te reageren en zij dat - met uitzondering van de verweerster sub 3 die in beide gevallen te kennen heeft gegeven in te stemmen met het verzoek - achterwege hebben gelaten acht het hof verweerders door deze rechtsgang niet in hun gerechtvaardigde belangen geschaad. Het 'overslaan' van een procedure via artikel 3:185 BW leidt in zoverre zelfs tot kostenbesparing en is - in het licht van artikel 3:178 lid 1 BW - in het belang van ieder van partijen. Voorts is niet weersproken de stelling van appellanten dat verweerder sub 2 aan de boedel nog dient te betalen ƒ 51.122,-- ter zake van vervallen maar niet betaalde pachttermijnen en ƒ 82.505,-- ter zake van vervallen en nog niet betaalde gebruiksvergoedingen, zodat het hof ook daarvan zal uitgaan. Bovendien heeft de rechtbank te Dordrecht bij vonnis van 1 november 1989 (rolnummer 2582/89) [ouders] veroordeeld om met de overige gerechtigden tot de nalatenschap over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van [vader]. Aan dit vonnis en aan het vonnis van 13 januari 1993 is geen uitvoering gegeven. Aldus is op grond van dit een en ander thans wel sprake van 'gewichtige redenen'. Mitsdien zal het hof het verzoek inwilligen met inachtneming van het navolgende.
7. De boerderij en het melkquotum zijn op dit moment in gebruik bij de verweerder sub 2 genoemd. Bij de mondelinge behandeling is van de zijde van appellanten verklaard dat hij daarop zijn boerenbedrijf uitoefent. Voorts is uit de in eerste aanleg overgelegde stukken gebleken dat verweerder sub 2 geboren is op 27 april 1939. Uit dit een en ander leidt het hof af dat het te verkopen goed voor de verweerder sub 2 mogelijk een bijzondere waarde zal hebben. Van een bereidheid aan zijn kant de goederen over te nemen tegen de geschatte waarde is het hof niet gebleken. Desondanks wil het hof de verweerder sub 2 in de gelegenheid stellen om de boerderij en het melkquotum over te nemen tegen de per de verwezenlijking van de overname geschatte waarde, mits die overname daadwerkelijk goederenrechtelijk zal zijn gerealiseerd binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking. De gebruikelijke kosten van de koper voor zover die het aandeel van verweerder sub 2 in de boedelkosten met betrekking tot de in deze procedure betrokken goederen te boven gaan komen in dat geval eveneens voor zijn rekening. Maakt de verweerder geen gebruik van dat recht van overname, dan kunnen appellanten op grond van hun machtiging over gaan tot het te gelde maken van de boerderij en het melkquotum, zoals breder omschreven in het dictum van deze beschikking.
Het hof zal het verzoek tot vaststelling van termijnen waarbinnen de openbare verkoop zal moeten hebben plaatsgevonden afwijzen, nu het ervan van uit gaat dat de notaris die verkoop zal doen plaatsvinden zodra - met inachtneming van het hiervoor genoemde voorkeursrecht van verweerder sub 2 - zich daartoe de mogelijkheid voordoet, doch uiterlijk binnen zes maanden nadat deze beschikking in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
8. Ten aanzien van de kosten van de openbare verkoop overweegt het hof nog dat deze in beginsel ten laste van de koper dienen te komen. Het hof zal daarom slechts die kosten ten laste van de boedels laten komen die gebruikelijk niet door een koper in een openbare verkoop worden gedragen.
9. Nu partijen broers en zusters, onderscheidenlijk aanverwant in dezelfde graad en kinderen van een vooroverleden broer zijn, zal het hof de proceskosten compenseren.
10. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
I. verleent - onder voorwaarde dat de verweerder sub 2 niet binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking van zijn hierna onder II genoemde recht van overname gebruik heeft gemaakt en hij onder voldoening van zijn verplichtingen terzake dit recht zal hebben verwezenlijkt - machtiging tot het te gelde maken van de
I.1.a. boerderij met bedrijfsgebouwen aan de [adres] te Hardinxveld-Giessendam, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie B nummer 6756, groot 5.77.20 hectaren, sectie L, nummer 124, groot 7.05.15 hectaren en sectie L, nummer 127, groot 8.24.70 ha, in totaal 21.07.05 hectaren;
I.1.b. de productierechten met betrekking tot de heffingsvrije referentiehoeveelheid melk;
I.2. bepaalt dat het te gelde maken zal dienen te geschieden als één massa, dan wel in gedeelten door verkoop in het openbaar volgens de plaatselijke gebruiken, ten overstaan van mr W.J.L. Visser, notaris te Gorinchem, dan wel diens plaatsvervanger of degene die zijn protocol heeft overgenomen;
I.3. bepaalt dat de kosten van de openbare verkoop ten laste van de koper komen, met uitzondering van de kosten die gebruikelijk niet door een koper in een openbare verkoop worden gedragen;
II. stelt de verweerder sub 2 in de gelegenheid om binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking de boerderij en het melkquotum over te nemen tegen de per de dag van verwezenlijking van de overname geschatte prijs, zonodig vastgesteld op de voet van artikel 679 Rv, onder de last de gebruikelijke kosten van de koper voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, voor zover die kosten het aandeel van de verweerder sub 2 in de boedelkosten met betrekking tot de in deze procedure betrokken goederen te boven gaan;
III. compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
IV. wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Kok en Labohm bijge-staan door mr. Groenleer als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 5 maart 2003.