ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9004

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/150 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. In 't Velt
  • J. Schuering
  • M. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontslag op staande voet van werknemer na ongeoorloofd oliegebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 maart 2003 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De werknemer, die op 4 oktober 2002 op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, Stadsvervoer Dordrecht B.V. (SVD), heeft het vonnis van de kantonrechter van 17 december 2002 aangevochten. De werknemer betwistte de geldigheid van het ontslag, dat was gebaseerd op het ongeoorloofd afnemen van motorolie voor zijn privé-auto zonder toestemming van een leidinggevende. De kantonrechter had de vorderingen van de werknemer afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 21 februari 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De werknemer voerde drie grieven aan tegen het vonnis, die door SVD werden bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter zijn vastgesteld, niet zijn betwist. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de overtreding van de regel omtrent toestemming voor het afnemen van olie een dringende reden voor ontslag op staande voet kon opleveren. Het hof benadrukte dat bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in onderling verband moeten worden bezien, waaronder de aard van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.

Het hof concludeerde dat, hoewel de werknemer al 17 jaar in dienst was en persoonlijke problemen had, deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de bodemrechter het ontslag op staande voet nietig zou verklaren. De eerste grief van de werknemer faalde, evenals de derde grief die betrekking had op de voortvarendheid van het ontslag. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 14 maart 2003
Rolnummer: 03/150 KG
Rolnr. Rechtbank: KG 72/02
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
de werknemer
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: De werknemer,
procureur: mr. N.T. Vogelaar,
tegen
STADSVERVOER DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SVD,
procureur: mr. M.J.M.T. Keulaerds.
Het geding
Bij exploot van 15 januari 2003 is De werknemer in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 december 2002 door de kantonrechter van de rechtbank te Dordrecht in kort geding gewezen tussen partijen. Bij conclusie van eis in appèl heeft De werknemer overeenkomstig de appèldagvaarding drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door SVD bij memorie van antwoord zijn bestreden. Ter zitting van het hof van 21 februari 2003 hebben partijen hun standpunten mondeling doen toelichten, De werknemer door mr. Spijer, advocaat te Rotterdam, en SVD door haar procureur mr. Keulaerds, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de kantonrechter onder 'omschrijving van het geschil' van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het geschil gaat over het volgende. SVD heeft De werknemer op 4 oktober 2002 op staande voet ontslagen, omdat hij zonder de benodigde toestemming van een leidinggevende, motorolie uit de pomp van SVD heeft gehaald voor zijn privé-auto. De werknemer betwist de geldigheid van het ontslag op staande voet en vordert in het kort geding bij de kantonrechter doorbetaling van loon. De kantonrechter heeft de vorderingen van De werknemer afgewezen.
3. In de eerste grief komt De werknemer op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de enkele overtreding van de regel (dat toestemming moet worden gevraagd aan een leidinggevende als ten eigen gunste olie uit de pomp van SVD wordt gehaald) een dringende reden oplevert die het gegeven ontslag rechtvaardigt. In de tweede grief voert De werknemer aan dat de kantonrechter ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat binnen het kader van een kort geding onvoldoende ruimte is voor de afweging van de overige omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijke omstandigheden en de duur van het dienstverband. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden in de zin van art. 7: 677 BW moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking moeten worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing worden betrokken: de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer: de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
5. De rechter in kort geding dient een beslissing te geven op grond van een prognose van de uitkomst in de bodemprocedure. Om een goede prognose te kunnen geven, moet de rechter in kort geding deze omstandigheden dus ook meewegen. De tweede grief slaagt, maar zoals uit het hierna volgende blijkt, leidt dit niet tot een ander oordeel in deze zaak.
6. Niet is betwist dat De werknemer uit hoofde van zijn functie als één van de weinigen de beschikking heeft over een sleutel van de oliepomp en dat deze functie een vertrouwelijk karakter heeft. Met de name deze vertrouwelijke aard van de arbeidsovereenkomst maakt dat het hof met de kantonrechter van oordeel is, dat voorshands moet worden aangenomen dat het feit dat De werknemer zonder toestemming olie heeft weggenomen voor eigen gebruik, in beginsel een dringende reden voor ontslag op staande voet is in de zin van art. 7: 677 BW. Daar komt nog bij dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat De werknemer vooraf geen toestemming had kunnen vragen. Het was niet onmogelijk om de bedrijfsleiders te bereiken of te kiezen voor een andere oplossing zoals tijdens de procedure aan de orde is gekomen (zoals onder andere olie kopen bij een benzinepompstation of het bellen van een taxi). Wanneer overige feiten en omstandigheden mede in aanmerking worden genomen, zou dat tot een ander oordeel over de aanwezigheid van een dringende reden kunnen leiden. In kort geding moet de vraag beantwoord worden of met een redelijke mate van zekerheid gesteld kan worden dat de bodemrechter het ontslag op staande voet dat op 4 oktober 2002 is gegeven, nietig zal verklaren en De werknemer derhalve recht zou hebben op loon vanaf 4 oktober 2002 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De overige feiten en omstandigheden in casu - zoals onder meer dat De werknemer reeds 17 jaar in dienst is, er weinig andere formele aanmerkingen op zijn gedrag zijn geweest, hij een gezin met vijf kinderen moet onderhouden en privé-problemen heeft gehad - leiden er naar het voorlopig oordeel van het hof niet toe dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de bodemrechter het ontslag op staande voet van 4 oktober 2003 nietig zal verklaren. De eerste grief faalt.
7. In grief 3 klaagt De werknemer erover dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat het ontslag op staande voet onverwijld is geschied. De werknemer stelt dat SVD niet met de vereiste voortvarendheid te werk is gegaan door De werknemer pas op 4 oktober 2002 te ontslaan terwijl het incident op 1 oktober 2002 had plaatsgevonden. Het is vaste jurisprudentie dat - mits met de nodige voortvarendheid wordt gehandeld - er gelegenheid is voor het horen van de werknemer, voor intern overleg en voor het inwinnen van (juridisch) advies, zonder dat dat afdoet aan het onverwijld zijn van de mededeling van de dringende reden.
8. Het hof overweegt dat er slechts drie dagen zitten tussen het constateren dat De werknemer motorolie heeft weggenomen voor zijn privé-auto zonder daar toestemming van zijn leidinggevende voor te hebben op de avond van 1 oktober 2002 en het ontslag op staande voet op 4 oktober 2002. Tevens staat vast dat in die drie dagen De werknemer is gehoord, er intern overleg heeft plaatsgevonden en juridisch advies is gevraagd, terwijl De werknemer bovendien onmiddellijk nadat hij op 2 oktober 2002 werd gehoord door SVD, is geschorst. De grief faalt dan ook.
9. Het vonnis zal worden bekrachtigd en De werknemer zal als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, d.d. 17 december 2002;
- veroordeelt De werknemer in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van SVD bepaald op € 193,-- aan verschotten en op € 2.313,-- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt, Schuering en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2003 in aanwezigheid van de griffier.