ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9008

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/822
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Beyer-Lazonder
  • J. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over de toepassing van de Huurwet op een pachtcontract voor een garderobe

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, ging het om een hoger beroep van de exploitatie maatschappij Hotel Kurhaus V.O.F. (hierna: Kurhaus) tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van 9 april 2002, waarin de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht dat de Huurwet van toepassing is op het pachtcontract voor de garderobe van het Kurhaus had afgewezen. Kurhaus had op 15 april 1998 een pachtcontract gesloten dat ook een verkoopruimte omvatte, en stelde dat de Huurwet van toepassing was op de gehuurde ruimte. De rechtbank had echter geoordeeld dat de ruimte als bedrijfruimte in de zin van artikel 7A:1624 BW moest worden gekwalificeerd, wat leidde tot de afwijzing van de vordering.

Kurhaus voerde in hoger beroep drie grieven aan. De eerste grief betrof de overweging van de rechtbank dat bij twee soorten huurregimes het regime van 1624-bedrijfsruimte voorrang heeft. Het hof oordeelde dat de pachtovereenkomst niet als een gemengde overeenkomst kon worden aangemerkt, omdat deze door beide partijen als een huurovereenkomst werd beschouwd. De tweede grief betrof de toepassing van het criterium dat de Hoge Raad had gegeven in een eerdere uitspraak over huurregime kwalificatievragen. Het hof oordeelde dat het zwaartepunt van de overeenkomst lag op de garderobe en niet op de verkoop van artikelen, waardoor de gehuurde ruimte niet als bedrijfsruimte kon worden gekwalificeerd.

De derde grief betrof de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht. Het hof oordeelde dat de door Kurhaus aan X verhuurde ruimte onder de categorie overige bedrijfsruimte valt, waarop de Huurwet van toepassing is. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de gevorderde verklaring voor recht toe, waarbij X werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest werd uitgesproken op 7 maart 2003.

Uitspraak

Uitspraak: 7 maart 2003
Rolnummer: 02/822 KA
Rolnr. rechtbank: 235015/01-14648
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ HOTEL KURHAUS V.O.F.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: Kurhaus,
procureur: mr. R. van Kessel,
tegen
X
wonende te Y,
hierna te noemen: X,
geïntimeerde,
niet verschenen in hoger beroep.
Het geding
Bij exploot van 2 juli 2002 is Kurhaus in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, op 9 april 2002 gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft Kurhaus drie grieven aangevoerd. Vervolgens heeft Kurhaus arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat als gesteld en onvoldoende (gemotiveerd) weersproken uit van de volgende feiten:
1.1 Partijen hebben op 15 april 1998 het PACHTCONTRACT GARDEROBE KURHAUS HOTEL gesloten, ingaande op 15 april 1998;
1.2. De garderobe bevat tevens een verkoopruimte. Het contract verplicht de exploitant een assortiment kranten, tijdschriften, snoepwaren, rookwaren en toiletartikelen te verkopen.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.Kurhaus heeft bij de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, een aantal vorderingen ingesteld, te weten:
-een verklaring voor recht, dat op het pachtcontract de Huurwet van toepassing is en de aan X verhuurde garderobe een bedrijfsruimte in de zin van de Huurwet is;
-betaling van een geldbedrag wegens o.m. wanprestatie;
-ontbondenverklaring van de pachtovereenkomst met ingang van 1 september 2002 en een bevel tot ontruiming van de garderobe;
X heeft een reconventionele (geld)vordering ingesteld.
2.2. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht dat de Huurwet van toepassing is afgewezen, omdat naar het oordeel van de rechtbank (ook) ten aanzien van de opzeggingsmogelijkheden sprake was van bedrijfruimte in de zin van artikel 7A:1624 BW. Voorts heeft de rechtbank Kurhaus een bewijsopdracht gegeven en iedere verdere beslissing aangehouden. Kurhaus is tegen deze afwijzing in appèl gekomen.
3. Grief I komt op tegen de overweging van de rechtbank, dat het bepaalde bij artikel 7A:1624 lid 1 BW inhoudt, dat bij twee soorten huurregimes die van 1624-bedrijfsruimte voorrang heeft als de bepalingen met elkaar in strijd zijn.
De grief gaat op. Genoemd artikel ziet immers op de situatie dat sprake is van een gemengde overeenkomst in die zin, dat de overeenkomst naast de kenmerken van huur en verhuur van bedrijfruimte tevens kenmerken van enige andere soort van overeenkomst bevat. Dat is hier niet het geval. De pachtovereenkomst wordt door beide partijen als een huurovereenkomst aangemerkt en de inhoud van de overeenkomst bevat onvoldoende elementen van een andersoortige overeenkomst om van een gemengde overeenkomst te kunnen spreken.
4. Grief II luidt: Ten onrechte heeft de kantonrechter in de onderhavige casus niet toegepast het criterium dat de Hoge Raad met betrekking tot huurregime kwalificatievragen laatstelijk nog in HR 22 oktober 1999, NJ 2000, 209 heeft gegeven.
Ook deze grief gaat op. Terecht heeft Kurhaus in de toelichting aangevoerd, dat het hier gaat om de vraag wat het overheersend element van de pachtovereenkomst is. Gelet op de omzet van de garderobe in het jaar 2000 ad ƒ 67.898,-- tegenover de omzet van de verkoop ad ƒ15.058,-- en de inrichting van het gehuurde als garderoberuimte met daarbij slechts een vitrinekast met de te verkopen artikelen, zoals onbetwist in de memorie van grieven is vermeld, ligt het zwaartepunt op de garderobe en niet op de verkoop van artikelen. Nu het uitbaten van een garderobe evenmin als bijvoorbeeld het uitbaten van een fietsenstalling aan te merken valt als de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf of van een ambachtsbedrijf zoals bedoeld in artikel 7A:1624 lid 2 BW is de door X gehuurde ruimte geen bedrijfsruimte in de zin van genoemd artikel.
5. Grief III bestrijdt de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht.
Ook deze grief slaagt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot het oordeel dat de door Kurhaus aan X verhuurde ruimte valt onder de categorie overige bedrijfsruimte, waarop de Huurwet van toepassing is. De gevorderde verklaring voor recht is ten onrechte niet toegewezen.
6. Het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage zal, voorzover bestreden, worden vernietigd. De verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals deze in eerste aanleg is gevorderd. Voor toewijzing van de bij memorie van grieven gewijzigde verklaring voor recht is geen plaats nu X in hoger beroep niet is verschenen en niet is gebleken, dat deze wijziging tijdig bij exploot aan X kenbaar is gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 130, lid 3 Rv.
7. X zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep van Kurhaus. De kosten van de procedure in eerste aanleg dienen door de rechtbank te worden vastgesteld, omdat die procedure nog voortduurt. De rechtbank heeft immers met betrekking tot de in conventie gevorderde verklaring voor recht een eindvonnis gewezen en ten aanzien van de overige vorderingen in conventie en in reconventie een tussenvonnis gewezen.
Beslissing
Het hof:
-vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2002 voorzover het de afwijzing van de in conventie gevorderde verklaring voor recht betreft en opnieuw rechtdoende:
-verklaart voor recht, dat op het tussen partijen gesloten "Pachtcontract garderobe Kurhaus Hotel" de Huurwet van toepassing is en de gehuurde garderobe mitsdien bedrijfsruimte in de zin van de Huurwet is;
-veroordeelt X in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Kurhaus bepaald op € 270,56 aan verschotten en op € 771,-- aan salaris voor de procureur;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2003, in bijzijn van de griffier.